Hobeijn
Den Spiegel
22
Aan onze Stad- en Landgenoten
In navolging van vele onzer Vaderlandsche
steden, bieden de ondergetekenden zich
aan tot het ontvangen van geldelijke bij
dragen ter oprigting eener Eerezuil voor
den Edelen van Speijk zoo roemrijk ge
sneuveld op het veld van Eer: gelijk mede
ter ondersteuning der achtergelatene hulp
behoevende betrekkingen van deze daarbij
omgekomene zeelieden. Elk ingezetene van
deze Stad zal het zich tot een eer rekenen
om de naam van Hem die de eer van de
Nederlandse Vlag zoo roemrijk handhaafde
te vereewigen. De geringste bijdragen zul
len door ondergetekenden ontvangen wor
den.
vereerd. De trofeeën waren met zilververf
ingesmeerd en als beloning bij wedstrijden
uitgedeeld.
Er zouden nog meer botsingen plaatsvin
den met de opstandige gewesten, hoewel
minder ernstig als de voorgaande. In maart
1831 kreeg de Luitenant ter Zee Verdoorn
opdracht om met drie kanonneerboten, de
nummers 13, 30 en 33, naar de Braakman
te zeilen. Niet alleen voor de bewaking
Goes 18 Februari 1831
C. van den Bosch
maar ook om een oogje in het zeil te hou
den op de visserij. Voor Belgische vissers
was het namelijk verboden om in de Neder
landse wateren te vissen. Alleen als het vis
water aan beide oevers Belgisch was, was
het toegestaan. Dat was een probleem voor
die mensen want de Schelde en de Braak
man waren bijna helemaal Nederlands. In
sommige gevallen was het wel toegestaan
maar dan moest men wel over ‘permis-
siebiljetten’ beschikken. Vandaar dat er
controle gehouden moest worden want er
zal wel eens tegen gezondigd zijn. Door
die politieke verwikkelingen zullen er ver
scheidene vissers zonder werk en inkomen
gekomen zijn. Daar aangekomen werd
besloten om met een sloep van de kanon
neerboot 33 in de omgeving van Biervliet
en Philippine te gaan patrouilleren. Kort
nadien, ‘s morgens om negen uur, zagen ze
al een vijftal vissersschepen uit de haven
van Boekhoute (B) komen. Maar toen ze er
naar toe wilden gaan om hun papieren te
controleren en er een paar waarschuwings
schoten gelost werden, gingen die er gelijk
vandoor.
Bovendien werden ze vanaf de wal, van
uit het Witte Huis, gelijk onder vuur geno
men. En toen ze een aantal mannen op een
zandplaat wilden zetten om de schepen in
de gaten te houden werden die ook onder
vuur genomen vanuit het fort Isabelle. Er
zat niets anders op als zich op een schor
terug te trekken. Toen men wilde vertrek
ken bleef tot overmaat van ramp nog één
J. Hobein biedt de commandant van de kanonneer
boot de buitgemaakte Nederlandse vlag van de vóór
Philippine vastgeraakte sloep aan; steendruk J. Steyn.
(Zeeuws Archief, Zeeuws Genootschap, Zelandia
Illustrata, deel III, nr 309)
Het medeleven en de eer was allemaal
mooi en geweldig maar wat had het niet
aan materiaal en mensenlevens gekost.
Dat laatste was nog het allerergste, want
van de dertig opvarenden hadden er
maar een zestal er het levend afgebracht.
Vierentwintig families zullen in diepe rouw
gedompeld zijn. Het kan dan eervol ge
weest zijn maar dat is in zo’n situatie maar
een schrale troost. Als het slachtoffer nog
kostwinner was kwam men bovendien nog
in diepe armoede terecht ook.
Zoals het gezin van Hendrik Schalieboom,
één van de slachtoffers van de ramp met de
kanonneerboot. Hij liet een vrouw na en vijf
minderjarige kinderen. Ze woonden ‘in een
klein hutje in de Akkerstraat’ in Tilburg.