Afb. 1. De teelt van meekrap in het zuidwestelijk zeekleigebied. Na het zetten
van de kiemen (19) werden de planten verschillende keren aangeaard of'opge
zet' (20-21); de laatste keren met een speciale aanaardploeg. Nadat het loof in de
herfst afgestorven was, werden de wortels met een laag aarde overdekt (22). De
planten liepen vervolgens in het voorjaar opnieuw uit. De onderste afbeelding
toont het uitsteken van de wortels van de twee of driejarige meekrapplanten; het
loof is tevoren afgemaaid.
(Verplancke, Beschrijving der werkdadige landbouwkonst, 1830.)
De arbeidersploeg van een traditionele
meestoot bestond uit een droger, een stam
per, een onderman en een drijver. Deze
laatste zorgde voor de paarden, die het
stampwerk van de meestoot draaiende hiel
den. Daarnaast was er nog een wisselend
aantal afdoeners werkzaam. Zij brachten
de wortels b.v in de droogtoren.
Noten en bronnen:
1. Pieter Johannes Geill (Kruiningen 20-6-1855 Breda
16-2-1926) werd na zijn jeugd in Nisse doorgebracht te
hebben uiteindelijk kolonel der infanterie. Hij trouwde
op 21-11-1882, in Londen, met Maria Olifiers. Hij was
een begaafd man. Hij schilderde aquarellen, schreef
het boek Jilles de Schaepwachter (geïllustreerd verhaal
over een Zuid-Bevelandschen jongen), illustreerde het
boek Jantje Fief (levensschets van een Zuid-Bevelandse
wees) en schreef de genoemde feuilletons.
2. Vertelsels uut Zuud-Beveland, Yerseksche Courant,
6 augustus 1921
3. J. van Hertum, Landbouwkundige beschrijving van een
gedeelte der provincie Zeeland, betreffende hoofdzake
lijk de eilanden Walcheren, Schouwen, en Zuid- en
Noord-Beveland, 1836, p. 187-191.
In: G.H. Kocks en J.M.G. van der Poel, Landbouwkun
dige beschrijvingen uit de negentiende eeuw, Wagenin-
gen, 1981.
4. L. van Wallenburg, Meekrap, Nederlandse Historieën,
jaargang 7, nummer 1, 1973. (Bijdrage Adri de Smit
en Jan de Ruiter.)
20