beenen, rechtop staande, tot aan den hals
in een gat in den grond werd ingegraven, al
dan niet met de verzwaring van een hoop
mest voor den neus.
Bij het toepassen van deze lijfstraf op jon
gens en meisjes, die zich schuldig hadden
gemaakt aan beleedigen, uitschelden en
plagen van de meedelvers en door deze
waren gevangen genomen, was het meestal
te doen om een fooi, welke de gevangene in
den regel noodgedwongen of uit angst gaf,
als de put gegraven was.
Bij het zware werk van het delven speelde
de sterke drank ook een rol; in den regel
werd na afloop van den morgen- en mid
dagwerktijd een borrel geschonken door
den voorman en na afloop van het geheele
werk werd potverteerd.
De jongste delver vervulde meestal de
functie van hoornblazer (toeter). Hij droeg
een blikken hoorn, waarop, bij vertrek naar
en van het land, bij aanvang en eindigen
van het werk, werd geblazen.
Het oude rijmpje, dat de meedelvers werd
nagezongen, om hen te plagen, was:
'Krote spitter, lange spae,
Laet je ande wat dichter gae,
Eet je stuten wat gauwer op,
Anders pikke de kraaien ze op.'
Als aanvulling op de beschrijving van de
oogstwerkzaamheden doorP.J. Geill, een
overzicht door J. van Hertum in zijn 'Land
bouwkundige beschrijving' van de personen
die bij de verwerking van de geoogst mee
krap betrokken waren.3' De meekrap werd
eerst gedroogd in achtereenvolgens de
'koude stoof en de 'eigenlijke stoof. Daarna
ging hij naar het stamphuis waar de wor
tels werden fijngemaakt. Het drogen ging
dag en nacht door, het stampen gebeurde 's
avonds en 's nachts, omdat het daglicht een
nadelige invloed had op de kleur van de
meekrap. Bij dit hele proces waren de vol
gende personen betrokken:
'Tot de werkzaamheden, aan het droogen,
stampen, dorschen enz. verbonden, worden
gewoonlijk 8 of 9 personen vereischt, waar
van de Drooger, die meestal 1 of 2 medehel
pers heeft, de hoofdpersoon uitmaakt, van
wiens kunde en oplettendheid het voorna
melijk afhangt, om alle de werkzaamheden
naar eisch, en geregeld te doen voortgaan
en uitvallen. Op dezen volgt de zooge
naamde Stamper, of de persoon, welke de
werkzaamheden in het stamphuis verrigt
en bestuurt, en die almede eene gewigtige
en zware taak heeft te vervullen. Verder
heeft men den Drijver, welke de Paarden,
die de Molen bewegen, bestuurt, en einde
lijk nog 4 vrouwen of jongens, die het dor
schen en schoonmaken der meewortels ver-
rigten.'
Ook L. van Wallenburg geeft een korte
beschrijving van de meekrapverwerking in
de meestoof.4'
-Vanaf het land gaan de wortels naar de
koude stoof. Dit is het gedeelte van de
meestoof waar de voorraad werd opgesla
gen. Iedere landbouwer, die aanleverde
had zijn eigen vak. Zij werden reeders
genoemd.
-Daarna werden de wortels gedroogd in de
droogtoren. Hierin bevonden zich verschil
lende lattenzolders, waarop de wortels wer
den uitgespreid. De hete lucht en rook van
de dag en nacht gestookte oven steeg op
door de latten zolders en verdween door de
schoorsteen.
-De droge wortels werden gereinigd en in
kleine stukjes geslagen. Dit halfproduct
werd racine genoemd en na 1850 verkocht
aan de garancine fabrieken.
-Voor verdere bewerking werd de racine
nogmaals intensief gedroogd en ging
daarna naar het stamphuis, waar de racine
tot poeder werd gestampt. Dit gebeurde 's
nachts, omdat daglicht slecht was voor de
kleur van het poeder.
-Het poeder werd in eikenhouten vaten
gestampt.
-Elk vat krap werd gekeurd door de keur
meesters en van een stempel voorzien.
De waarde van het eindproduct hing af van
de hoeveelheid aarde die nog in het poeder
zat. Die werden onder verschillende bena
mingen op de markt gebracht. Krap of
hardgoed, met maximaal 2% aarde, onbe-
roofde met maximaal 8% aarde en muilen,
waarin meer dan 16% voorkwam.
19