aan de Britsche Regeering over te brengen,
waartoe ik echter, na het advies van Onzen
Ambtgenoot van Oorlog te hebben ingewon
nen, toch ben overgegaan.
Ook de familie van Pieternella Slabbe-
koorn, die sinds het bombardement bij
haar ouders in Heinkenszand verbleef,
kwam met een flinke eis. Onder andere
omdat zij van Maart 1918 tot November
1918 in die mate lijdende was aan li
chaamszwakte en zenuwachtigheid dat
zij eerst met ingang van 1 November 1918
weer lichte diensten als dagdienstbode kan
verrichten en gedurende al die tijd kostbare
ziekenverpleging bestaande in verpleging en
het gebruik van versterkende middelen als
eieren, melk en vleesch 't welk in die tijden
juist buitengewoon duur was, ten huize van
haren ouders heeft moeten genieten.
De kosten van de verpleging en de verster
kende middelen in 1918 werden begroot op
12,- per dag wat een kostenpost ople
verde van 3.684,- De verwachting was
dat ze nog wel tien jaar een zwak gestel
zou hebben dat versterking nodig had. Dat
zou 2,- per dag kosten, in totaal 7.300,-.
Omdat ze in die jaren naar verwachting
niet als volwaardige dienstbode, doch als
dagdienstbode diensten verricht, kwam
daar nog een bedrag aan inkomensderving
bij. In totaal eiste de familie Slabbekoorn
een bedrag van 15.140,73.
Het kostte veel tijd en moeite om de schade
vergoed te krijgen. Lange tijd ontkende de
Britse regering dat zij aansprakelijk was
voor de gevolgen van het bombardement.
Aan de hand van de gevonden fragmen
ten van de bommen was echter zonder
meer duidelijk dat ze van Engelse makelij
waren. Een van de argumenten van de
Britten was, dat het onmogelijk zo kon zijn
dat een van hun piloten zover uit de koers
kon zijn geraakt. Een vreemd argument
als men bedenkt dat wel aansprakelijkheid
werd erkend voor de bommen op Zierikzee,
dat tenslotte nog verder van het oorlogs
gebied lag. Pas in juni 1920 aanvaardde
de Britse regering uiteindelijk de aanspra
kelijkheid, nadat ze tot de conclusie was
gekomen dat Britsche luchtstrijdkrachten
daaraan niet vreemd waren geweest. Daar
mee was er echter nog geen uitkering, het
duurde tot april 1921 voor daar gedeelte
lijke overeenstemming over was. De geëiste
vergoeding voor de materiële schade werd
zonder discussie betaald.
Dat lag anders voor de claims van de
families Slabbekoorn en Visser. Voor wat
de eerste betreft was de Britse regering
van mening dat blijvende ongeschikt
heid niet afdoende is vastgesteld. Ze was
daarom slechts bereid om een uitkering
van 1.200,- te doen. Tot groot ongenoegen
van locoburgemeester D. van der Bout van
Goes, hij wond zich enorm op over de kren
terigheid van de Britten en schreef: Treurig
en Ellendig! Een menschenleeven is niets
waard Die zulke belachelijke bedragen
Afb. 5. Ook het huis van de orgelfabrikant
en -handelaar I.M.H. Giesen, in de Mag
dalenastraat werd door een bom getroffen,
ansichtkaart uitgegeven door J. Torbijn te
Goes.
92
Verwoesting ver
oorzaakt door een
bom aan het dak
van een perceel in
de Magdalenastraat
bewoond door den
heer Giessen.