SPUIJE 115 21 Af. 2. Muts uit Axel met gouden krullen. Voor een moderne interpretatie van deze muts zie het voorblad van deze Spuije. Zoals gezegd is aan elke regio een hoofdstuk gewijd. Elke muts is gefotografeerd, beschreven en van een werktekening voorzien hoe deze na te maken. Het begint met een ondermuts om te voorkomen dat de mooie bovenmuts snel vuil zou worden door de vettigheid van het haar. Je had de ochtendmuts en 's middags de nettere middagmuts, die je ook 's avonds droeg. En dan had je bijvoorbeeld op Schouwen nog de puupmutse of platje. De rouwmuts bestond ook, die droeg je zolang als voorgeschreven was na het overlijden van een familielid. Ouders, een echtgenoot, broers en zussen, kinderen... bij iedereen paste een eigen tijdsduur. Niet alleen het maken is beschreven, ook het opzetten van de muts. En natuurlijk moesten ze af en toe gewassen, gesteven en gestreken worden, en zo bewaard dat ze weer makkelijk opgezet konden worden. In het boek zijn enkele interviews opgenomen met vrouwen die de streekdracht dragen, die vertellen hoe belangrijk de muts toch wel was. Mevrouw B.M. (Berre) de Rijke-de Jonge - in 1964 84 jaar oud - vertelt dat de daagse muts Hoe groot het belang was van het kantklossen en de kanthandel, blijkt uit het volgende. Kantklossen gebeurde vanaf de zeventiende eeuw in Beveren in België. Het verging het stadje goed en het groeide langzaam uit tot een kantcentrum. Ook Nederlanders vonden voor hun kloskant voor de streekmutsen de weg naar Beveren en tot ver in de twintigste eeuw was er een levendige handel in kant. Het was zelfs zo dat tijdens de Eerste Wereldoorlog - België was bezet door de Duitsers - een ont heffing werd verleend aan België om handel te kunnen drijven in kloskant met Nederland. Dat zegt veel over het belang van de kanthandel! In 1880 werd prinses Wilhelmina geboren. In 1890 overleed haar vader koning Willem III. zoals zij die nog draagt vroeger een aanduiding was dat je een arbeidersmeisje was. Op hoog tijdagen zette men gekantkloste kanten kappen op. Maar aan kantklossen waagde ze zich niet, en ook aanbrengen van een karkas vond ze moeilijk. Daarbij moest dun ijzerdraad zigzag in de kap worden genaaid om die goed te laten uitkomen. Maar voor vervaardiging van daagse mutsen (haak- en breiwerk) draaide ze haar hand niet om. Sinds ze haar eerste muts kreeg, zo rond haar vijftiende, zette Berre geen stap meer buiten de deur zonder de kap. Ook toen het water kwam in 1953 was het haar eerste zorg: de mutsen redden! Uiteindelijk zullen die mutsen wel in een museum terecht komen. Want welke vijftienjarig meisje zit nog op haar eerste muts te wachten?, zoals ze zegt. Volgens mevrouw Betsie van Akkeren uit Sint Maartensdijk was het zo dat, wanneer er in een gezin een vijftienjarige dochter was, de moeder probeerde geld opzij te leggen. Zo kon ze drie jaar sparen voor een Thoolse muts met kant en toebehoren. De dochter kon dan op acht tienjarige leeftijd in de musse geloofsbelijdenis doen. Dat was een moment van dankbaarheid en trots om zo bij de gemeenschap te horen. Er waren aan de mutsen natuurlijk duidelijke ver schillen te zien in maatschappelijke welstand. Gouden stukken waren bij armere mensen koperen stukken; kant was versteld, bloedkora len geverfde houten kraaltjes. Bij het groeps gewijs belijdenis doen was duidelijk te zien wie het breed had en het dus breed kon laten hangen maar goed gemutst waren ze allemaal, ieders trots was er niet minder om.

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2022 | | pagina 23