30 SPUIJE 115
Afb. 4. Voorbeeld van een bodemprofiel, bodemprofiel van Kamperland naar Colijnsplaat.
(Tekening auteur.)
afzonderlijke ringdijken rond Oost- en West-
Noord-Beveland tot stand gebracht op een
maximaal schorniveau van circa 1,4 meter
boven NAP. Het lagere en natte deel van
de Wijtvliet tussen beide delen van Noord-
Beveland is later door dijken afgesloten.
Binnen de bedijkingen is de bodem versneld
ingeklonken als gevolg van de ontwatering
door sloten en afwateringssluizen. Afzetting
van sedimenten om dit te compenseren was
binnen de bedijkingen niet meer mogelijk. Het
uitgraven van het veen in de bodem, tussen
1200 en 1500, versterkte de verlaging van het
landniveau met 0,8 tot 1 meter tot een hoogte
van circa 0,4 meter boven NAP.
Als gevolg van de vele bedijkingen vanaf de
twaalfde eeuw kon het vloedwater tijdens de
hoge vloeden in de Oosterschelde niet meer
over het uitgestrekte onbedijkte schorland-
schap uitstromen. Daardoor werd het vloed-
water in de Oosterschelde opgestuwd tegen de
omringende bedijkingen langs de oevers. Dit
had verhoging van het vloedniveau tot gevolg.
Door geulverdieping en geulverlegging kwamen
regelmatig oevervallen voor waarbij het voor
land, dat de dijken moest beschermen, verloren
ging. Hier waren de dijken, die door inklinken
steeds lagen kwamen te liggen, niet op bere
kend. Vele overstromingen waren hiervan het
gevolg, mede door het slechte onderhoud. Ook
de overstroming van 1530 is het gevolg van te
lage dijken en de hoge opstuwing van het water
in de Oosterschelde. Dit is af te lezen uit de
grafische voorstelling in afbeelding 5.
Na de overstroming in 1530 begon het zee
water op het land weer sediment aan te
brengen. Waar de stroomsnelheid over het land
het laagste was verliep dit proces het snelst.
Dat was hier in het oosten van het eiland waar
de stroming vanuit de Schelde door de grotere
afstand tot de zee sterk werd afgeremd. Eind
zestiende eeuw was hier het schor buiten de
normale vloedhoogte komen te liggen en kon
het bedijkt worden zoals dit in 1598 ook is
gebeurd. Tegen deze eerste polder, de Oud-
Noord-Bevelandpolder, kon steeds meer slib
worden afgezet waardoor telkens in westelijke
richting het schor toenam en nieuwe polders
bedijkt konden worden. Daarna begon het
inklinken van de bodem binnen de aange
legde polders weer opnieuw. Niet meer door
moernering maar wel door verbeterde ontwa-
teringstechnieken, rechte sloten met hoofdaf
wateringen tussen rechte verkavelingen naar
goed functionerende uitwateringssluizen onder
de dijken. Hierdoor klonk het land binnen de
dijken met circa 0,5 meter in, afhankelijk van de
bodemsoort en samenstelling.
Door het inklinken van het nog aanwezige veen
in de bodem en de druk van het na 1530 aan
gebrachte sedimenten is het oorspronkelijke
98
103
110
ICSa
105
1U"| ‘J^1
Bodemprofsd -rland