SPUIJE 115 33 Opvallend is ook het ontbreken van de dijken (resten) die, volgens Hollestelle (1880), hebben gelegen langs de Wijtee. Dat er geen of weinig voorland meer voor de dijken lag is terug te zien in de afbreuk van de veenlaag in de bodem langs de kust van het middeleeuwse Noord-Beveland. Het is vrijwel volledig opgeruimd tot aan de dijkteen van de middeleeuwse ringdijken, met uitzondering van de dijken langs de Wijtvliet. Tijdens de overstromingen van 1530 en later is het veen in de bodem van het eiland niet of nauwelijks meer aangetast. Het is duidelijk dat binnen de rand met het veencomplex in de bodem de laatste middeleeuwse bedijkingen hadden gelegen. De dijkstalen die in 1593 en 1620 zijn opgemeten en op de kaarten zijn aangegeven behoren tot de laatste interlokale dijken. Er is meermalen sprake van het aanleggen van inlagen op Noord-Beveland. Dit bracht een terugtrekkende beweging van de dijken met zich mee. Omdat we niet zijn ingelicht over de oudste middeleeuwse dijken op het eiland zullen we hierover geen zekerheid verkrijgen. Volgens de huidige beschrijving van Noord- Beveland zou in de dertiende eeuw de Wijtvliet zijn afgedamd. Uit het onderzoek is niet geble ken waar en wanneer deze afdammingen zijn aangelegd. De noordelijke aansluiting van de Wijtvliet, tegen de Oosterschelde, is verloren gegaan. De veenresten in de bodem liggen hier vrij ondiep. Op deze plaats kan al spoedig na de aanleg van de interlokale dijken een afdamming zijn aangelegd. De zuidelijke monding van de Wijtvliet kwam uit in de Zandvliet. Halverwege de Willem- Adriaanpolder is het laagpakket van Wormer en de Hollandveenlaag tot grote diepte uitge schuurd. Een afdamming van de Wijtvliet zal waarschijnlijk noordelijk hiervan zijn aangelegd en op een later tijdstip dan die langs de noord kust van het eiland. Bij bodemprofiel nr. 69 in de voormalige Wijtvliet is plaatselijk tot grote diepte het laagpakket van Wormer aangetast.26) Een mogelijke afdamming is waarschijnlijk doorgebroken en heeft een diepe uitschuring (spoelgat) tot gevolg gehad. Door de stukjes dijk op de kaarten uit 1593 en 1620 met elkaar te verbinden, rekening houdende met de begrenzing van het veenpak ket in de bodem en de middeleeuwse dorpen, kan hier een reconstructie van deze noordelijke ringdijken worden gemaakt (zie afbeelding 7). Voor de overige delen van de ringdijken zijn er te weinig aanknopingspunten op de kaarten. Maar ook hier kan de grens van het veen complex worden aangehouden. Dan blijkt dat (oud) Kortgene niet tegen de ringdijk lag, maar dat de oude zeedijk zich zuidelijker bevond dan de huidige polderdijk. (opmerking: op de kaart van 1593 zoals opgenomen in De Bruin en Wilderom 1961, blijken de verhoudingen in lengte en breedte niet geheel juist te zijn). Nog een fenomeen dat uit het bodemonder zoek naar voren is gekomen is de strandwal in de bodem van de Jacobapolder. Deze loopt in het zuiden vanaf het Kamperlandse haven kanaal, waar het voormalige dorp Camperland lag, in noordoostelijke richting naar de Oosterschelde. Deze strandwal bestaande uit fijn zand heeft hier waarschijnlijk tussen 500 en 800 als natuurlijke afscheiding tussen land en water gefunctioneerd. Als we kijken naar de veranderingen die het eiland heeft ondergaan als gevolg van de erosie door de ontwikkelingen van de (Ooster-) Schelde, het Veersegat en de Zandkreek was rond 1100 het eiland steeds verder onder druk komen te staan. De ringdijken rond het eiland, die het sluitstuk vormden tussen de reeds aangelegde lokale dijken, werden op het schor aangelegd op ruime afstand van het water. Dit zogenaamde voorland, bestaande uit hoog gelegen schor, moest de dijken beschermen tegen al te zware golfslag. Tevens was een deel van dit voor land bedoeld om de grond uit te graven voor aanleg en ophogen van de dijken. Naarmate het voorland verdween, verdween daarmee ook de bescherming voor de dijken. Dat bracht schade met zich mee waarmee de eiland bewoners al vroeg werden geconfronteerd. De dijken van Noord-Beveland hadden het zwaar te verduren. Vanaf de veertiende eeuw is het onderhoud van de dijken een voortdurend probleem.24) Het is begrijpelijk dat dit tot grote technische en bestuurlijke problemen leidde. Dit was de voorbode voor het totale verval van het middeleeuwse eiland.25)

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2022 | | pagina 35