EEIM SPOOK IN DE KERK VAM DREISCHOR
IN HET BEGIN VAN DE VORIGE EEUW*
twee jaar later gebouwd. Willem Vis was door zijn
opleiding aan het Institut agricole de l'Etat in de
waalse stad Gembloux en bezoeken aan familie
leden in Parijs nogal Frans ingesteld, en daarom
noemde hij zijn nieuwe 'optrekje' Mon Plaisir. In de
tweede helft van de twintigste eeuw werd het
pand niet goed onderhouden. Toen het echtpaar
Schoots het in 1997 kocht, moest er dan ook veel
gebeuren. Het werk werd in fasen uitgevoerd, en
de tuin was als laatste aan de beurt. Nu beleven
met alleen de eigenaren plezier aan het geheel,
maar zeker ook de passanten.
Lena van der Linde werd eind negentiende eeuw
in Dreischor geboren. Ze zou daar haar hele leven
blijven wonen, en was algemeen bekend onder de
naam 'Lee van Jewan van Bet'. Dit om haar temid
den van de vele Van der Lindes in Dreischor een
eigen identiteit te geven.
Lee, zoals we haar verder zullen noemen, was de
oudste van drie kinderen. Haar vader verdiende de
karige kost in de landbouw en moeder was er
altijd voor iedereen. Toen Lee elf jaar was overleed
haar vader en moest moeder zien dat het gezin,
zonder sociale voorzieningen, draaiende bleef. Ze
pakte dat als volgt aan. De dag na de begrafenis
van haar man nodigde ze haar kinderen om de
tafel uit. 'Nu vader er niet meer is', sprak ze, 'komt
er aanstaande zaterdag ook geen geld meer. Wil
moeder dus de bakker kunnen blijven betalen,
dan zal zij zelf dat geld moeten gaan verdienen.
Zij zal er dan niet altijd meer zijn als jullie uit
school komen. Ja, het zal zelfs kunnen dat jullie
van tijd tot tijd ook zullen moeten meehelpen om
een stukje van onze kost te verdienen'. En dit
gebeurde: moeder pakte allerlei werkjes aan.
Onder meer nam ze op zich om wekelijks de kerk
schoon te maken, en daarbij werd dochter Lee
ook ingeschakeld. Eén dag in de week moest ze
na schooltijd thuis de sleutel van de kerk gaan
halen om zich daarmee toegang tot het godshuis
te kunnen verschaffen. Haar taak was dan om de
kerk te vegen opdat moeder later in de week des
te sneller met het dweilen van de stenen vloer kon
beginnen. In de zomer vond Lee het weliswaar
geen pretje om helemaal alleen in dat grote kerk
gebouw aan het werk te zijn. Zodra het echter
herfst werd en daarna winter was ze angstig. Na
schooltijd was het in die jaargetijden al gauw
donker en in de kerk was uiteraard nog geen elek
trisch licht. Tot Lees 'veeguitrusting' behoorde
daarom ook een lantaarntje dat ze, al vegende,
steeds een paar banken verder verplaatste. Ze kon
dan bij, weliswaar gebrekkig licht, haar taak zo
goed mogelijk uitvoeren. Het was dan allesbehalve
een plezierige bezigheid, en vooral bij harde wind,
als de takken van de bomen buiten tegen de
ramen zwiepten, dacht ze vele keren om er mee
te stoppen en naar haar veilige huis te rennen.
Maar de wetenschap dat ze haar moeder dan
alleen voor alles zou moeten laten opdraaien,
deed haar elke keer weer besluiten om, met de
moed der wanhoop, door te gaan.
Tot op een keer zij van achter uit de donkere kerk
met haar lantaarntje al vegend was gevorderd tot
vlak bij de preekstoel. Daar hoorde zij plotseling
met regelmatige tussenpozen geklop onder de
vloer. Verstijfd van angst stond ze stil, telkens
horend: klop klop klop Ze liet haar
bezem en lantaarn waar ze waren en zette het op
een lopen, linea recta naar huis, waar ze buiten
adem haar moeder toeschreeuwde: 'Nooit, nooit
ga ik meer naar die kerk, want het spookt er!'.
(foto Lammert Btikman, Zierikzee)
18