Met de Spoorboot mee ff ét leeJv eA&ps dot de, heAeru commAAbo/iAAbejv ov aanxteeJfi&ade/iA üv de> pJactb cj&ed V&QA av dhxxaA ^&fiejdav. In Zeeland spreekt of sprak men van 'mee de boot meehaen' of als het een kleiner veer betreft 'mee 't bootje over9 gaan. In Noord-Zeeland reisde men 'mee de spoorbootnaar elders. N.V. Spoorboot Maatschappij van Middelburg Pleidooi burgemeester B.C. Cau Doorstart Tweede raderstoomboot? Jan de Jonge Landelijk waren er in de periode 1858-1880 meer dan 300 stoomboten in de vaart voor het personenvervoer. Zij hadden zich al een vaste plaats verworven en zorggedragen voor bepaalde vervoersstromen. In Zeeland waren er in diezelfde periode 91 tot 112 stoomboten. Pas bij de verdere uitbouw van een aaneen gesloten spoorwegnet werd Staatspoor een geduchte concurrent en al snel een reële bedreiging voor het voortbestaan van de stoombootmaatschappijen. De N.V. Spoorboot Maatschappij van Middelburg onderhield vanaf 1864 een veer dienst voor vervoer van passagiers en goederen van Middelburg naar Bergen op Zoom en terug. Tussenliggende veerhavens werden eveneens aangedaan. De dienstregeling van de veerboot sloot aan op de aankomst- en vertrektijden van de treinen van de Staatsspoorwegen in Bergen op Zoom. Vandaar dat de boot de spoorboot werd genoemd. Kort na aanvang van het varen van deze route werd ook Zierikzee in het routeschema opgenomen. Toen in 1868 de spoorlijn Bergen-op Zoom naar Goes gereed kwam, werd de dienst beperkt tot de route Middelburg-Zierikzee en terug. Op 31 december 1871 liep de termijn van de Middelburgsche Spoorbootmaatschappij af (naamloze vennootschappen werden in die tijd voor een beperkt aantal jaren aangegaan. Bij stoombootmaatschappijen was die tijd gerelateerd aan de voorziene levensduur van een schip). Structureel terugkerende tegenvallende financiële resultaten en een dienstzekerheid, die verslechterde, deed de directie van de vennootschap besluiten deze te ontbinden. Temeer omdat twee derde van de hoofdzakelijk Walcherse aandeelhouders storting van zelfs maar de helft van de nominale waarde van nieuw uit te geven aandelen weigerden. In de periode voorafgaande aan de te verwachten ontbinding van de Middelburgsche vennootschap werd al nagedacht en gediscus sieerd over het al dan niet voortzetten van deze veerdienst tussen Zierikzee en Middelburg. De directie van de Middelburgsche vennootschap gaf aan dat nieuw kapitaal nodig was om een 'winstbelovende onderneming' te kunnen exploiteren. Men wist dat er zonder de toezegging van subsidie van Provinciale Staten, om exploitatietekorten aan te vullen, weinig kans was op levensvatbaarheid. De Zierikzeese burgemeester B.C. Cau maakte zich sterk voor voortzetting van het veer. In Mr. Bonifacius Christiaan Cau (1818-1882). Burge meester van Zierikzee 1854-1872. (Foto collectie Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, nr. SP 0123) 18 Aanlegplaats van de Provinciale veerboot 'Zeeuw- sche Spoorboot No. 2' aan de Nieuwe Haven te Zierikzee, circa 1890-1900 (Foto collectie Gemeente archief Schouwen-Duiveland, nr. DIV 0248B) een ingezonden brief in de Zierikzeesche Nieuwsbode van 31 juli 1871 pleitte hij vurig voor voortzetting van de veerdienst met een kapitaalinjectie vanuit het Schouwse. Hij slaagde erin vijftig nieuwe aandelen a 500 gulden te plaatsen. Hoofdzakelijk bij nieuwe Schouwse aandeelhouders. Zij waren dan ook in de meerderheid bij deze op te richten naamloze vennootschap. Toen de Provincie Zeeland een garantie afgaf voor een subsidie van 12.000 gulden jaarlijks werd besloten door te gaan. De geherstructureerde vennootschap, de N.V. Zeeuwsche Spoorboot Maatschappij (kortweg de ZSpbM) hield op 14 december 1871 haar constituerende vergadering. De ZSpbM ging varen op de lijn Zierikzee- Katsche Veer- Kortgene-Wolfaartsdijk-Veere-Middelburg en terug. De raderstoomboot en de omnibussen, evenals de bemanning en overige personeel, werden overgenomen van de ontbonden vennootschap. Het oude bestuur en directie gingen ook mee. Directeur was B.A. Fokker, bijgestaan door boekhouder P.L de Bruyne. De namen Fokker en De Bruyne zijn nauw verweven met de Zeeuwse veerdiensten. Door maar met één raderstoomboot varen betekende dat men kwetsbaar was. Bij onverwachte uitval van de boot of bij onderhoud moest men tijdelijk een boot huren. Als men daarom verzocht bij de Provincie, die de Westerschelde- veren al exploiteerde, kreeg men in de eerste jaren een afwijzend antwoord. Pas na vier jaar wordt zo'n verzoek werkelijk gehonoreerd. Het eerste jaar werd met winst afgesloten. President Fransen van de Putte meldde in zijn jaarverslag dat er dividend uitgekeerd kon worden. Meevaller was dat door de aanleg van sluizen in het Kanaal door Walcheren er een vast waterpeil ontstaan was, zodat er altijd gevaren kon worden. Om de dienstzekerheid te handhaven was het nodig met een tweede schip te varen. Daarom kwam er een voorstel van het bestuur en de directie op de aandeelhouders vergadering van 1873 om een tweede schip aan te schaffen. Een deel der aandeelhouders kon niet overtuigd worden van de noodzaak van een tweede schip. Burgemeester Cau meende daarop dat het niet aanschaffen wel eens de ondergang van de ZSpbM zou kunnen zijn. De Middelburgse burgmeester Piké vond dat 'het geldelijk belang' er niet mee gediend was. Desondanks werd het voorstel aangenomen met 42 stemmen voor en 22 tegen. Toch was er na vijf jaar nog geen tweede boot. Het leek erop dat de heren commissarissen en aandeelhouders in de eerste plaats goed voor zichzelf en elkaar zorgden en het besluit van de aandeelhoudersvergadering lieten rusten. Er werd over het boekjaar 1879 een dividend uitgekeerd van 47,50 gulden per aandeel, een winst van bijna tien procent per aandeel. In 1881 en weer in 1902 werd de 'Zeeuwsche Spoorboot No.l' technisch gemoderniseerd. Pas toen in 1891 het tienjarig contract van de vennootschap verlengd diende te worden en de Provincie Zeeland zich garant moest stellen voor 24 mille, werden werven benaderd. Het bouwen van een nieuwe raderstoomboot werd aan de Koninklijke Maatschappij De Schelde gegund. 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2018 | | pagina 10