Herinneringen aan de wederopbouw van Schouwen-Duiveland na de ramp ffetit pAacMLfr flieri alt (re/iav wuv fie/ieJt ment e/uj&i, j& nieteri', ep het puntje [/an hwv tt&eJ, all& vieA dat In de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953 stormde het flink. Dat bleek toen ik buiten wilde gaan voetballen voor ons huis in de Ludwigstraat te Roosendaal. Veel bomen waren omgewaaid, zoiets had ik nog nooit gezien. De radio meldde, via onduidelijke berichten, dat dijken waren doorgebroken in Zeeland en veel mensen verdronken waren. Het apelazarus Zigzaggend naar Zierikzee Korte pootjes Serooskerke. Gezicht op het dorp in het water (1953). Foto collectie Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, (DIA 3218). Theo Coumans In de weken daarna werd het langzaam duidelijk dat het een hele grote ramp was waarbij 1836 mensen omkwamen. Na een paar dagen kregen we thuis bezoek van een Zeeuws echtpaar met twee kinderen. Ze werden 'evacuees' genoemd, een nieuw woord. Ze waren hun huis kwijtgeraakt tijdens de overstroming en kwamen bij ons logeren. Mijn broertjes en zusjes werden zo lang op andere slaapkamers gelegd. De kinderen hadden geen zin om te spelen. Een paar weken later waren ze weer verdwenen. Enige tijd na de ramp werd een grote landelijke actie gestart op de radio om geld in te zamelen voor de slachtoffers, 'Beurzen Open, Dijken Dicht'. Ook uit het buitenland kwam heel veel hulp. In mei '54 hoorde ik dat een Roosendaals bedrijf aan het werk was om de stormschade op Schouwen te herstellen. Ik solliciteerde als dertienjarige jongen, had geen idee wat het voor werk was, het leek me wel spannend en werd aangenomen. Begin juli '54, de start van mijn 'grote' vakan tie, ging ik op pad. Busverbindingen waren er niet. 's Morgens vroeg om vier uur vertrokken we met een 'luxe wagen' uit Roosendaal. In Anna Jacobapolder op Sint Philipsland werden we door een bootje overgezet naar Zijpe. Daar wachtte een andere personenauto op ons. Ik schrok me het apelazarus: wegen kapot, huizen kapot, dijken kapot, het land kapot. Het 20 zag er niet uit, het leek wel een soort woestijn, maar dan zonder zand, er groeide niets, zelfs de sloten waren verdwenen. Ik zag een treurig, triest leeg land. Onze woonplek was Serooskerke, op de eerste verdieping van een huis tegenover de kerk. De toren stond scheef. De meeste collega's waren machinisten van draglines en andere graafmachines. Achter ons huis stond een houten noodwoning. Daarin woonde de beheerder en zijn vrouw, een jong stel. Hij was oud bokskampioen en handhaafde de orde, dat was een makkie. Zijn vrouw waste en kookte voor ons; dat deed ze prima. Ze was de enige dame in huis. Als mijn collega's zich te veel aan haar vergaapten, schoot ze uit haar slof. De eerste keer dat zij haar mond opendeed viel de mijne ook direct open. Ze paste uitstekend bij haar mannelijke collega's, ruig volk uit de buurt van Rotterdam. Ze vloekten als ketters. Binnen één dag vloekte ik net zo hard. 's Morgens moesten we om 5 uur opstaan, daarna ontbijt. Voor de deur stond een enorme tractor met daarachter twee aanhangers om het hele gezelschap te vervoeren en goederen te transporteren. Samen met de chauffeur zat ik in de cabine van de trekker. Met onze lege wagens reden we, hier en daar een omweg makend omdat de weg soms weg was, al zigzaggend naar Zierikzee, waar de aanhangers vol werden geladen met rode draineerbuisjes die we naar het werk brachten. Ook bezorgden we al onze machinisten lunchpakketten. We namen altijd iets lekkers voor ze mee, de ene keer een pennywafel, de andere een banaan. Een keer ging het goed mis. 's Middags na vijven haalden we zoals altijd onze medewer kers op bij hun werkplek en reden vervolgens hobbel de bobbel richting Serooskerke. Onze chauffeur wilde 'n keer grappig zijn, reed door een flinke kuil en nam daarna gelijk een bultje. Onze stuurman knalde met zijn kop tegen het dak en ik met de mijne tegen de voorruit. Nadat mijn sterretjes verdwenen waren keek ik achterom en zag twee lege wagens. Voor het eerst in mijn leven waren mijn 2 bruine ogen blauw. Mijn collega's lagen her en der verspreid op de grond. Gevloek, getier, gekerm, bloed, gebroken been, hersenschudding. De chauffeur werd op staande voet ontslagen. Ik heb nog nooit zo snel iemand zien vertrekken. Hij had mazzel dat zijn collega's nog niet bekomen waren van de schrik. Het bedrijf zat op slag met een enorm logistiek probleem: een trekker zonder chauffeur komt niet ver. Ik had weieens met de tractor gereden en stelde voor de functie over te nemen. Onze voorman keek me onderzoekend aan. Ik had net mijn veertiende verjaardag gevierd in Serooskerke, zag eruit als een lagereschooljochie, al zat ik op de middelbare school. Maar er viel niet veel te kiezen, ik mocht het proberen. Onze monteur paste de pedalen van koppeling en remmen wat aan zodat ik met mijn korte pootjes overal goed bij kon en daarna reed ik rond als de koning van Schouwen. Niemand had zo'n mooie trekker als ik. Hij was reusachtig groot, mijn postuur maakte hem nog groter. Hij had dubbele achter- en voorwielen. Als het erg modderig was en ik moest per se het land op, kon ik grote geperforeerde omhulsels rond de banden monteren, een soort sneeuwkettingen, zodat ik meer grip had in de blubber. Midden voor, op de motor van de tractor, had ik nog een grote lange lier. Hier en daar waren boeren aan het werk met hun paard. Dat kon heel erg gevaarlijk zijn, want het was vaak erg modderig en dat was niet altijd goed zichtbaar. Een Zeeuws trekpaard is een prachtig sterk dier, maar 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2019 | | pagina 11