Brasem aanwezig zal zijn, kan al bij aanvang van
het groeiseizoen een hoge predatie op het zoö
plankton worden uitgeoefend. Hierdoor zal de
duur van de heldere waterfase in het voorjaar en
zomer afnemen. Door het verminderde doorzicht
zal de onderwatervegetatie die tot op heden een
voorspoedige ontwikkeling heeft gekend en ca.
35% van het ondiepe (0,5-5 m) meeroppervlak
omvat (van Dam Schutten, 1993), achteruit
gaan. Een verslechtering van het lichtklimaat zal
mogelijk nog worden versneld doordat de Brasems
in afwezigheid van groot zoöplankton de bodem
zullen opwoeien op zoek naar alternatief voedsel
(muggelarven).
De prognose voor het Volkerak-Zoommeer bij
een autonome ontwikkeling met betrekking tot de
waterkwaliteit is dus weinig hoopvol: toenemende
dichtheden in de waterkolom van algen en opge-
werveld bodemmateriaal, en de lengte van de pe
riode met helder water wordt korter. Als gevolg
van het verslechterend lichtklimaat zal het areaal
waterplanten afnemen. Het Volkerak-Zoommeer
glijdt zo af naar een troebel ecosysteem.
Is het tij te keren?
In hun verkenning van de mogelijkheden om
het Volkerak-Zoommeer als helder-water eco
systeem te behouden, stellen Ligtvoet Grimm
(1992) vast dat bij de huidige voedselrijkdom
Baars en Snoekbaars niet in staat zullen zijn de
planktivore visproductie te reguleren. De ontwik
kelingen in 1992 ondersteunen deze stelling. Wil
een duurzaam helder-watersysteem ontstaan dan
dient de huidige roofvisstand te worden versterkt
met een omvangrijke Snoekstand.
De Snoekstand in een water wordt vooral be
paald door de aanwezigheid van een emergente ve
getatie bestaande uit planten die het grootste deel
van het jaar aanwezig zijn (Riet, Liesgras, ingroei-
ende wilgen) (o.a. Grimm, 1989). De emergente
vegetatiezone vormt zowel een belangrijk paaige-
bied als opgroeigebied voor de jonge éénzomerige
Snoekjes. Daarnaast zijn submerse vegetatie area
len nodig, die in de loop van het jaar door de één
zomerige Snoekjes vanuit de emergente oever
begroeiing worden gekoloniseerd.
Bij een doorzicht 2-3 m - zoals in de periode
1987-1991 het geval was - kan de waterbodem tot
een diepte van minimaal 3 m begroeid raken, het
geen een potentieel begroeid waterareaal represen
teert van ca. 30-35% van het totale meeroppervlak
(Iedema et al., 1992). Dit in ogenschouw nemend
wordt als ecologische potentie voor het Volkerak-
Zoommeer ingeschat:
114
- ondiepe arealen (0-3 m -NAP) overgroeid met
waterplanten en oeverplanten en met Snoek als
dominante predator;
- diepe onbegroeide arealen 3 m -NAP) die ca.
70% van het meeroppervlak omvatten met Baars
en Snoekbaars als dominante predatoren.
De huidige status van de oevervegetatie die min
der dan 1% van het meeroppervlak omvat (Geilen,
1993), is onvoldoende om een aanzienlijke zichzelf
in stand houdende Snoekstand te herbergen. De in
het vissstandbeheersplan neergelegde strategie om
het Volkerak-Zoommeer helder te houden is op
hoofdlijnen:
- natuurbouw: het tot ontwikkeling brengen van
het benodigde habitat voor Snoek en daaraan
gekoppeld het stimuleren van de Snoekstand;
- visstandbeheer: zolang de Snoekstand nog on
voldoende is ontwikkeld dient de huidige roof
visstand te worden gestimuleerd en de ontwikke
ling van de planktivore witvisstand vertraagd.
Het visstandbeheer heeft tot op heden een in
vulling gekend in de vorm van proefmatige be-
heersvisserijen waarmee werd nagegaan welke be-
heersvisserijen een belangrijk instrument kunnen
vormen om de ontwikkeling van de visstand te stu
ren. Zo is een beheersvisserij met fuiken uitge
voerd gericht op het wegvangen van paairijpe wit-
vis, een visserij met grootmazige kieuwnetten op
Baars en Snoekbaars (zie ook figuur 4), een visse
rij met zegens in de havens op winterconcentraties
van planktivore vis en een schietfuikvisserij op
Pos.
Het tot ontwikkeling brengen van het Snoekha-
bitat is nog niet ter hand genomen. Randvoor
waardelijk voor het spontaan tot ontwikkeling ko
men van de gewenste oevervegetaties is een
natuurlijk waterpeil met hoge peilen in de winter
en lage in de zomer; het huidige stagnante water
peil vormt dan ook een belangrijk knelpunt (Iede
ma et al., 1992). RWS Directie Zeeland hoopt op
korte termijn een natuurlijk waterpeil in te kunnen
stellen met een peilverschil tussen zomer en winter
van 20 cm (De Jong, dit nummer). Het ligt in de
bedoeling dit peilverschil op termijn te vergroten
tot minimaal 30 cm en indien mogelijk 40 cm (Ie
dema et al., 1992).
Naast het instellen van een natuurlijk waterpeil is
echter het op grote schaal inrichten van de ondiepe
(voor)oevergebieden noodzakelijk om de voor
Snoek geschikte infrastructuur te realiseren.
W. Ligtvoet
Witteveen Bos Raadgevende ingenieurs b.v.
Postbus 233
7400 AE Deventer