Riet. Tekening: Kees de Kraker.
delen zorgen voor golfdemping en stromingsver
mindering.
Met de realisatie van de Philipsdam in 1987 was
het nieuwe meer een feit en op de nieuwe, kale oe
vers werd een snelle ontwikkeling van de begroei
ing verwacht, analoog aan de ontwikkelingen in
het IJsselmeer (Feekes, 1943). De nieuw ontstane,
drooggevallen oevers vormen een ideaal kiembed
voor de snelle, lichte zaden van pioniers als Moe-
rasandijvie Senecio congestus, Riet Phragmites
australis, Lisdodden Typha spec, en Harig Wilge
roosje Epilobium hirsutum. Na deze invasie van
door de wind verspreide soorten volgen in een la
ter stadium soorten met grotere, zwaardere zaden,
die drijvend op het water of vervoerd door vogels
hun kiemingsplek bereiken, zoals biezen Scirpus
spec.), Gele lis Iris pseudacorus en zeggen Carex
spec.
Op reeds begroeide oevers zou in de loop der
tijd, door ontzilting van de bodem, een verschui
ving moeten gaan optreden van een zoutminnende
vegetatie naar een meer aan zoet water gebonden
vegetatie. De zouttolerante soorten die al in het ge
bied op de hogere schorren aanwezig waren, zoals
Zeekraal Salicornia spec, en Schorrezoutgras
Triglochin maritima zullen geleidelijk aan ver
dwijnen, maar de voorbeelden van het IJsselmeer
en het Haringvliet hebben geleerd dat sommige
soorten decennia lang kunnen standhouden
(Feekes, 1943; Kuijpers, 1974).
Tabel 1. De belangrijkste veranderingen in de oevervege
tatie langs het Volkerak-Zoommeer sinds 1987.
1987 Geen vestiging van oeverplanten
1988 Op enkele plaatsen biezen en Riet
1989 Op vrij veel plaatsen vestiging en enige uitbreiding
van Riet en biezen; vestiging van Grote lisdodde en
een dominantie door Moerasandijvie.
1990 Moerasandijvie blijft domineren, Riet, biezen en
Grote lisdodde breiden enigszins uit; sporadische
vestiging van andere helofyten- soorten (Liesgras,
Rietgras, Grote egelskop, zeggen, Gele lis en Kal
moes). Ook vestiging van Kattestaart en Harig Wil
geroosje.
1991 Moerasandijvie zeer dominant; nauwelijks toena
me helofyten, noch vegetatieve uitbreiding;
Lidsteng wordt aangetroffen (droog jaar).
1992 Dominantie Moerasandijvie en Harig wilgeroosje;
geen toename van helofyten (droog jaar).
1993 Dominantie Harig wilgeroosje en overige ruigte
soorten; Moerasandijvie duidelijk minder. Plaatse
lijk sterke vergroting van bestanden Grote lisdod
de, Riet en Zeebies. Toename Liesgras, Slanke
waterbies en Grote Waterweegbree (natte zomer).
De realiteit
In tabel 1 worden de belangrijkste veranderingen
in de oevervegetatie in de periode van 1987 tot
1992 geschetst. Van belang is dat bepaalde soorten
- o.a. Zeebies Scirpus maritimusRuwe bies S. la-
custris spp. tabernaemontani en Riet - al in het ge
bied aanwezig waren vóór de afsluiting, zij het op
de hogere schorren. Al snel na 1987 werden de eer
ste kiemplanten van deze soorten in de nieuwe oe
verzone gesignaleerd. In 1989 vond massale vesti
ging van pioniers als Moerasandijvie en Grote
lisdodde plaats op de inmiddels vrij ver ontzilte
oeverlijn. Op enkele plaatsen werden ook al ande
re soorten oeverplanten aangetroffen, maar hun
aantal nam pas in 1990 sterk toe. Tot zover verliep
alles redelijk volgens de verwachting. In de daar
opvolgende jaren is de ontwikkeling sterk gestag
neerd, zowel in aantal bestanden als in omvang
van de bestanden. Van uitbreiding naar dieper wa
ter op grote schaal was geen sprake. Slechts op en
kele luwe plekken zijn enkele pollen Riet, Zeebies
en Grote lisdodde in 20 cm diep water groeiend
aangetroffen, maar het merendeel van de oeverbe
groeiing bevindt zich nog steeds rond de waterlijn.
Voor deze vertraging in de ontwikkeling van de
oevervegetatie kan een aantal factoren verant
woordelijk zijn, waarbij de omstandigheden ter
plaatse bepalen welke factor(en) de grootste in-
122