26
staken en waarop men planken legde.
Deze steigervloeren waren slechts
enkele delen breed, de metselaar
zette.zijn materialen meestal op de
muur. De kortelingen werden op
afstanden van tachtig centimeter tot
één meter uit en boven elkaar
ingemetseld. Later werden de gaten,
die ze in de muur gemaakt hadden,
dichtgemetseld of, zoals nog goed te
zien is bij de Kloveniersdoelen te
Middelburg, van een speciale
natuursteen-omlijsting voorzien.
De dragende steigers bestonden uit
hoog opgaande steigerpalen, waaraan
met boombast langs- en dwarshouten
gebonden waren.
Heiers. In onze streken moest
meestal geheid worden. Aan 't eind
van de Middeleeuwen waren de
heimasten veertig tot zestig voet (één
voet is ongeveer dertig centimeter)
lang. Over één paal heide men vaak
twee tot drie uur, alles ging met
mankracht. De heiblokken waren
1000-1200 pond zwaar en werden
met minstens vijftig man omhoog
getrokken.
Smeden. Bij elke bouwloods en in
elke steengroeve, die in gebruik was,
stond een smidse. De smederij-ploeg
bestond gewoonlijk uit een smid en
z'n knecht, een bijldrager, die belast
was met het halen en brengen van de
te slijpen en al geslepen
gereedschappen én een man, die de
zorg had voor het onderhoud van het
houtskoolvuur. Smeden maakten
onder andere sloten en verschaften
de steenhouwers steeds betere
gereedschappen; ze maakten
steenscharen, alle soorten spijkers.
hoefijzers, trekstangen en
muurankers, 't Waren eveneens de
smeden, die ervoor zorgden, dat de
timmerlieden een volmaakte
uitrusting tot hun beschikking kregen,
die hen in staat stelde betere
kapconstructies, stutten en steigers af
te leveren.
Leidekkers. Op het dak werkten de
loodgieters aan goten en afvoeren, de
leidekkers en tegelzetters aan de
bedekking met gebakken platte
daktegels, lood of leien. De leidekkers
werden ook schaliedekkers genoemd,
omdat natuurleien vrijwel altijd
„schaliën" genoemd werden.
Omstreeks 1450 ging men ook holle
en bolle pannen („monniken" en
„nonnen") en golfpannen gebruiken.
De leien kwamen uit Duitsland, het
Franse Maasgebied of Engeland. Er
zijn twee typen leibedekking, namelijk
schubvormige leien, die in één laag
over elkaar liggen én rechthoekige
leien, die in drie lagen werden
aangebracht. De eerste methode,
enkele, Duitse of Rijndekking
genoemd, vereiste leien met een
waaiervormig structuur; voor de
dubbele of Maasdekking gebruikte
men rechtdradige leien.
Glazeniers. Zeer belangrijke figuren
in de Gothische bouwperiode waren
de mensen, die ervoor zorgden, dat
de enorme vensters van al of niet
gekleurd glas in lood werden
voorzien. Er liepen op de bouw ook
vrouwelijke glazenmakers rond, onder
andere in Leiden (Pieterskerk). Een
van de meest hoogstaande
technieken was de glasschilderkunst,
toegepast vanaf 1250; dankzij de
monnik Theophilus kennen wij alle
daarbij gebruikte technieken.
„Ik, Theophilus", zo begint hij zijn
verhaal, „nederig priester, dienaar der
dienaren Gods, de naam en de
roeping van monnik onwaardig, wens
allen een beloning van hemelse
waarde toe, die de luiheid van geest
en de dwaalwegen des harten willen
vermijden of temmen door zich aan
het nut van een bezigheid met de
handen en aan de zoete overweging
van nieuwe dingen over te geven". En
aan het eind van zijn betoog: „als ge
deze zaken vaak herlezen zult hebben
en als ge ze in uw geheugen hebt
gegrift, alle keren, dat gij met vrucht
van mijn werk gebruik hebt gemaakt,
vraag ik u als wederdienst voor mijn
aanwijzingen slechts voor mij een
gebed te richten tot de
barmhartigheid van de Almachtige
God..."
We laten de ook zo belangrijke
bijdragen van vijzelaars, zagers,
kistenmakers, schrijnwerkers,
kopergieters en tingieters hier
onbesproken en zien, bij ons vertrek
van de Middeleeuwse bouwplaats, de
ketelaar nog net de door hem
vervaardigde haan of vaan op de
toren zetten.
En concluderen dat, naast uiterst
gunstige economische en sociale
omstandigheden, een vindingrijke
geest, goede samenwerking,
geïnspireerde wijsheid,
wetenschappelijk vernuft, geduld en
doorzettingsvermogen, de bouw van
de kathedralen mogelijk maakten.
Èn geloof, dat in heden en verleden
bergen heeft verzet.
Geraadpleegde boeken:
Jean Gimpel: „De bouw van een kathedraal".
Pictura boeken. Utrecht/Antwerpen.
H. Janse: „Bouwers en bouwen in het verleden'
de bouwwereld tussen 1000-1650. Europese
Bibliotheek, Zaltbommel 1 965.
Michel Bouttier et Alain Riffaud: „Regarder et
comprendre une Cathédrale. Éditions Jupilles
1 981Wij namen uit dit boek ook een enkele
illustratie over.
Schriftelijke cursus „Levende Stenen" van de
Leidse onderwijsinstellingen te Leidschendam.