11
r
Het interieur, gezien naar het oosten. Op de achtergrond de preekstoel met erboven het orgel De foto is gemaakt vóór het
ophangen van de koperen kronen, (foto de Grave, Souburg)
midden van de 13e eeuw - vinden we van
het huidige gebouw niets terug. Alleen de
plaats is dezelfde. Ook hier gold in de
middeleeuwen de regel dat men bij
vernieuwbouw van de kerk niet snel
afweek van de bestaande plaats. Een
belangrijke reden hiervoor was dat men
bijna altijd gefaseerd te werk ging. Meestal
eerst een nieuw en groter koor als
belangrijkste deel van de kerk, dan een
nieuwe toren en tenslotte tussen koor en
toren een nieuw schip. De totale
vernieuwbouw nam vaak vele tientallen
jaren in beslag.
De financiële middelen om binnen korte tijd
een volledig nieuwe, aan de eisen van de
tijd aangepaste kerk te bouwen, waren ook
lang niet altijd voorhanden. Naast
practische aspecten werd de
plaatsgebondenheid tevens bepaald door
het feit dat de middeleeuwer de eenmaal
gewijde - en dus heilige - plaats van kerk
en kerkhof niet dan in uiterste noodzaak
zou prijsgeven.
Wij kunnen er van uitgaan dat de toren
dateert uit de 14e eeuw, het schip uit de
15e eeuw. Het gebouw draagt de
kenmerken van de gotische bouwstijl uit
die periode, enorme steunberen zowel aan
de kerk als aan de toren en de
spitsboogvensters. Karakteristiek zijn ook
de tijdens de restauratie van 1950 weer
tevoorschijn gehaalde noord- en zuiddeur,
tegenover elkaar in de tweede travee vanaf
de toren. In de zware dagkanten aan de
binnenzijde zijn zelfs de inkepingen voor
de sluitbalken van de deuren weer
zichtbaar gemaakt. Dit herinnert ons aan
de speciale functie die de kerk in de
beginperiode ook had, namelijk die van
vluchtplaats bij dreigend gevaar. De zware
deuren werden dan aan de binnenkant
gebarricadeerd. De kerk zelf is 33,5 meter
lang en 16 meter breed, verdeeld in een
middenschip en twee smalle zijbeuken. In
dit driebeukige schip vormden spitsbogen,
gesteund door ronde zuilen, de scheiding
tussen de beuken. In de 19e eeuw werden
bogen en zuilen verwijderd en vervangen
door houten pilaren. Alleen de
halfkolommen aan de torenzijde bleven
bewaard.
Ook in de 19e eeuw kreeg de middenbeuk
een gewelf en de zijbeuken vlakke
plafonds. De houten pilaren werden
omtimmerd. Het geheel doet denken aan
de vorm van de middeleeuwse
kloosterschuren zoals we die nog in
Lissewege kunnen zien.
Daar de nieuwe kap veel hoger was dan de
middeleeuwse moest de 14e eeuwse toren
verhoogd worden. De toren is nu ongeveer
dertig meter hoog en heeft een vierkante
vorm. Hij is opgebouwd in drie geledingen,
met uitzondering van de oostkant. Daar is
de toren namelijk halverwege ingebouwd
door de kerk. Op de hoeken van de twee
onderste geledingen staan de zware,
haaks geplaatste steunberen, die de
buitenwaartse krachten van de muren
moeten opvangen. De toren heeft een
eenvoudige, vierkante houten spits, met
geknikt dakvlak. Evenals het kerkdak is de
torenspits gedekt met leien.
Het kerkgebouw heeft zoals vrijwel alle
kerken op Walcheren veel te lijden gehad
tijdens het beleg van Middelburg in de
jaren 1572-1574. In de jaren na 1578, de
formele doorbraak van de hervorming,
moesten dan ook bijna alle kerken op het
platteland van Walcheren weer geschikt
worden gemaakt voor de uitoefening van
de godsdienst. De kerk van Oost-Souburg
kwam pas enkele jaren later aan de beurt.
De eerste predikant was Henricus
Brouwerius (Hendrik Brouwer) in 1583. In
die tijd moesten grote kosten worden
gemaakt om de kerk weer in een bruikbare
staat te brengen. Dit blijkt het duidelijkst uit
een octrooi van Prins Willem de Eerste,
gegeven te Delft op 31 januari 1584,
'waarbij de Regering van Middelburg als de