4 Anonieme tekening van het grafmonument van Cornells en Johan Ockersse. N.H. kerk Dreischor (RAZ ZG Zl II 1748) schepen, burgemeester, curator van de Latijnse school, landrechter en overdeken van het kleermakersgilde. Voor het water schap Schouwen vervulde hij de functies van heemraad en opperdijkgraaf, terwijl hij rekenmeester der Generaliteit was en zitting had in de Staten-Generaal. Hij had in Leiden en Utrecht rechten gestudeerd, en hij bleef ongehuwd. Van zijn vader en oom Ockersse erfde hij de heerlijkheden Renesse en Dreischor. Zijn bezittingen werden na zijn overlijden op 1,5 miljoen gulden geschat, waarvan Zierikzee een legaat van 420.000,- ontving voor de oprichting van een academie.5 In 1753 verkocht Mogge de heerlijkheid Dreischor voor 24.000,- aan mr. Andries Heshuijsen. Ook de grafkelder met daarboven het praalgraf van zijn ooms Ockersse hoorde bij die transactie. Er werd echter bepaald dat Mogge en zijn eventuele nazaten het recht op het gebruik van de grafkelder behielden. Aan die afspraak heeft Heshuijsen zich gehou den, want de voormalige ambachtsheer van Dreischor werd er op 19 november 1756 met groot ceremonieel begraven.5 Het grafmonument Zoals eerder vermeld had Mogge in zijn testament voor het op te richten monu ment een bedrag van 'ten minste 2.000 Vlaams' gereserveerd. Aanvankelijk was voor de tombe onder de begrafeniskosten een stelpost van 2.200 voorzien. Al spoedig kwamen daar echter tussen de erfgenamen problemen over. De vraag die diende beantwoord te worden, was: komen de kosten van de tombe ten laste van de erfgenamen (en welke erfgena men dan?), moeten zij onder de begrafe niskosten vallen of dienen zij als legaat behandeld te worden? Simpel gezegd, komen de kosten ten laste van de gehele boedel of moeten zij door de erfgenamen gedragen worden? Om lange processen te voorkomen werd het geschil voorge legd aan twee neutrale advocaten. Deze Haagse arbiters brachten daarop advies uit aan de Hoge Raad, die in mei 1760 de erfgenamen ex testamento aansprakelijk stelde voor alle kosten.7 Naar het grafmonument van Pieter Mogge te Dreischor is weinig onderzoek gedaan. Behalve de iconografische studie van Van Dael zijn er nauwelijks publica ties over. De Haagse beeldhouwer Antoni Wapperom wordt over het algemeen als ontwerper beschouwd, terwijl de uitvoe ring aan de Zierikzeese steenhouwer Mattijs van Nooyen wordt toegeschreven. Dat Van Baurscheit de jonge een ontwerp voor de tombe maakte, werd slechts in één studie terloops genoemd.8 In het Rijksarchief te Middelburg vond ik onlangs een aantal stukken die nieuw licht werpen op de totstandkoming van het monument. Het betreft twee bestek overeenkomsten tussen de beeldhouwers Wapperom en Van Nooyen, een contract met betrekking tot bouwkundige aanpas singen in de kerk en tenslotte een eindaf rekening van het werk.3 Bouwkundige aanpassingen Uit Van Baurscheits eerste brief maken we op dat hij de beschikbare ruimte eigenlijk te klein vond voor een praalgraf. Bij zijn bezoek heeft hij waarschijnlijk voorgesteld om de trap waar het hek op staat te verplaatsen. Maar een van de executeurs liet hem weten dat voor het hek graven lagen. Daar die graven 'mis schien aen geringe menschen mochten toe behooren' adviseert Van Baurscheit ze te verplaatsen. Een werkwijze die in Antwerpen in dergelijke gevallen wordt toegepast, schrijft hij. Maar de executeurs gingen hier kennelijk niet op in. En Van Baurscheit vermeldt bij het indienen van zijn ontwerp dan ook met enige spijt dat dit het beste is dat hij onder de gegeven omstandigheden heeft kunnen maken (derde brief).

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1997 | | pagina 8