16
figuren 2 en 3). De laatstgenoemde vorm
is typisch gotiek. De holgebogen vormen
bezitten dus het vermogen om voor
middeleeuwse begrippen grote ruimten
te 'overwelven'. De in die tijd meestal
zware stenen gewelven (steen als sym
bool van degelijkheid) werden onder
steund door het onderliggende muur
werk, waarop niet alleen een
verticale maar ook een hori
zontale kracht werd uitgeoe
fend. Nu kan een muur bij
een goed funderingssysteem
de verticale kracht (het ge
wicht) vrij eenvoudig dragen.
Anders is dat bij de horizon
tale krachten, de zogenaamde
spatkrachten. De relatief
dunne muur was daartegen
niet zonder meer bestand, reden waarom
tegensteun werd gezocht door het toe
passen van steunberen met of zonder
luchtbogen aan de buitenzijde, maar
soms ook aan de binnenzijde waar deze
dan geschikt gemaakt werden als zijka
pellen. Vaak ook werden ijzeren trek-
stangen aangebracht als de situatie dat
noodzakelijk maakte, maar liever deed
men dat niet vanwege de verstoring van
het ruimtelijk effect.
Al naar gelang de behoefte en wensen
ontstonden allerlei varianten en meng
vormen zoals het kruisgewelf, het stergewelf
en het netgewelf aangegeven in respectie
velijk de figuren 4, 5 en Met name
het kruis- en het stergewelf boden de
mogelijkheid om de overdracht van het
gewicht op vier steunpunten te concen
treren, zodat de ramen in de gevels
hoger konden worden opgemetseld tot
aan de kruin van het gewelf. Dat gaf
extra, lichtinval en openheid en daaraan
was, zeker in de latere gotiek, behoefte.
Het bouwen van gewelven was geba
seerd op praktijkervaring. De techniek
ervan ging over van vader op zoon en de
gedurfdheid ging steeds een stapje ver
der, maar het ging ook wel eens mis, 0111
welke reden dan ook. Ingenieurswerk
kwam er in die tijden nog niet aan te
pas. Zo is het bekend dat in de Sint-
Bavokerk te Haarlem tot drie keer toe
aan stenen gewelven werd begonnen en
het evenzovele malen mislukte. Uitein
delijk heeft men de uiteraard veel lichte
re houten gewelven gemaakt, overigens
eveneens indrukwekkend. De aanzetten
voor de stenen gewelven zijn nog aan
wezig.
In basilicale kerken (lineaire plattegrond,
verhoogd middenschip) wordt per travee
(hartmaat van de zuilen,
steunberen) een kruisgewelf
of stergewelf gemaakt zodat
een reeks elkaar in even
wicht houdende gewelven
ontstaat. Alleen de eindtra-
veeën moeten dan steun
krijgen. Dat is dan meestal
het koor aan de oostzijde en
de toren aan de westzijde.
Op de aansluiting van de
gewelfdelen onderling bevinden zich
meestal zgn. ribben die eerst op tijdelijke
houten ondersteuningen (schenkels) wer
den gemetseld, waartussen de velden 'op
het zicht' werden gemetseld en met
stucwerk afgepleisterd.
Aan het einde van de gotiek, in ons land
zo rond het midden van de zestiende
eeuw, en het begin van de renaissance,
met zijn herwaardering van de klassieke
waarden, wordt vrij rigoureus afgerekend
niet het verticalisme en niet de tot dan
gebruikelijke gewelftypes. Er wordt dan.
weer teruggekomen op
meer klassieke vormen
zoals de rondboog. Nog
later, tijdens de barok,
wordt de koepel popu
lair. Daarover en over
de wijze van uitvoering
en detaillering zal in het
volgende bulletin wor
den gepubliceerd.