mm
6
kerkvorsten overgenomen.
Dankzij haar patronaatschap had de Sint-
Baafsabdij grote religieuze en daarmee
politieke invloed in Sluis. Ook verkreeg zij
inkomsten van de (rijke) Sluise parochie.
Anderzijds droeg de abdij ook bij aan het
onderhouden van personeel en gebouw.
Volgens hetzelfde patronaatrecht mocht
de leiding van de Gentse abdij de patroon
heilige van de kerk en parochie in Sluis
vaststellen. Waarom zij voor Johannes de
Doper gekozen hebben is niet bekend,
evenmin of er in dat verband een relatie
was met de toenmalige heer van Sluis, Jan
van Namen.
In 1559, toen de kerkelijke hiërachie in
de Nederlanden werd hervormd, werd de
Sint-Janskerk ondergebracht bij het bis
dom Brugge en verloor de Gentse abdij
inzake de Sint-Janskerk haar bijzondere
privileges.
Over het geestelijke en wereldlijke perso
neel van de kerk is weinig bekend en even
min over de diverse ambten die er bekleed
werden. De met betrekking tot de Sluise
Sint-Janskerk oudst overgeleverde naam
is die van Jan van West, die als priester in
functie was van 1366-1393. De laatste
katholieke priester vóór de verovering
door prins Maurits in 1604 en voordat de
kerk overgenomen werd door de protes
tanten was pastoor Christiaan de Braban-
dere van 1597-1604. De Brabandere was
afkomstig van de abdij van Soetendael bij
Maldegem, waar hij prior was. Door de
gelovigen werden zijn werkzaamheden
op hoge prijs gesteld. Overeenkomstig de
capitulatievoorwaarden werd aan hem een
vrije uittocht geschonken.
Kerkelijk leven
De Sint-Janskerk had twee hoofdtaken
- geestelijke taken, waaronder de liturgie,
kerkdiensten en de zorg voor de paro
chianen
- wereldlijke taken, zoals het onderhoud
van het gebouw en de zorg voor materi
ele middelen, financiën en bezittingen.
De kerk groeide na haar bouw snel uit tot
een rijke religieuze instelling met perso
neel, giften, rechten en eigendommen.
De twee voornaamste relikwieën waren
het hoofd van Johannes de Doper, dat ook
in processies werd rondgedragen, en delen
van het gebeente van Sint-Joris die waren
meegebracht uit Jeruzalem.
Het kerkelijk personeel en de kerkelijke
goederen, waaronder het kerkgebouw, de
pastorie, een school en financiën, stonden
onder toezicht van een college van kerk
meesters.
De kerk onderhield nauwe banden met
verschillende ambachtsgilden, te weten
- het Sint-Jansgilde of gilde van de arbei
ders van de Sint-Jansdam
- het Sint-Crispijnsgilde of gilde van de
cordewaniers (schoenmakers)
- het Sint-Logiersgilde of gilde van de
cousceppers (kousemakers)
- het Sint-Leonardsgilde of gilde van de
scheppersknapen (kleermakersgezellen)
- het Sint-Jacobsgilde of gilde van de
schuitlieden, elsenaars (schoenmakers
leerlingen) en vleeshouwers (slagers).
Dit gilde fuseerde vóór 1563 met het
Sint-Christoffelgilde of gilde van de
schiplieden
- het Sint-Annagilde of gilde van de
scheppers (kleermakers).
De gilden hadden acht altaren en kapel
len in het gebouw en verzorgden allerlei
werkzaamheden ten behoeve van de kerk,
zoals bijdragen aan de organisatie van de
liturgie, feestdagen processies, alsmede de
zorg voor de brandveiligheid.
Relieken
In diverse teksten wordt melding gemaakt
van voorwerpen die tot de kerkschat be
hoorden. Een bot van Sint-Joris en vooral
het hoofd van Sint-Jan waren hiervan on
getwijfeld de belangrijkste.
Van het eerste reliek is weinig meer be
kend dan dat het verworven zou zijn in
het Heilige Land. Bijzonderheden over
het hoofd zijn eveneens schaars. Het werd
meegedragen in religieuze processies, ver
moedelijk op 24 juni, de dag van Sint-Jan.
Ook van Sint-Anna ter Muiden is bekend
dat er Sint-Jansdag gevierd werd met een
religieuze processie. Een tekst attendeert
in dit verband op kerkrekeningen uit
De fundamenten van de voormalige Sint-Janskerk in een parkje bij de Sint-Jansstraat en de Dinsdagstraat. (Foto Mare Ryckaert.)