Hawswéért" Tekening van'de kerk. (Uit: T. van Nijnatten, Kerken in het Bisdom Breda, Amsterdam 2004.) augustus 1866 benoemde hij onder voor zitterschap van pastoor Eversteijn een uit vier personen bestaande commissie met de opdracht: het stichten eener kerk en pasto rie in het oosteinde van Goes. In de eerste plaats de mede-initiatiefnemer, landbou wer J.B. van Hootegem. Verder landbou wer in Waarde H.E.A. van den Bosch, herbergier in Hansweert P. d'Hondt en landbouwer in de Fredericapolder onder Rilland J.F. van Rompu. Evenals Van Hootegem was Van den Bosch afkomstig uit België, d'Hondt en Van Rompu kwa men uit Zeeuws-Vlaanderen. In zijn antwoord op een brief van de com missie over de plaats van kerk en pastorie schreef de bisschop op 20 oktober 1866: ...ben ik van oordeel dat alles wel ingezien en in aanmerking genomen, de geschiktste plaats in het belang der katholieken aldaar in het gehucht Hansweerd is, weshalve ik uw collegie bij deze als mijne beslissing daaromtrent doe kennen dat de kerk en pastorie te Hansweerd moet gebouwd wor den. Naar de mening van alle betrokkenen was dit de meest voor de hand liggende en juiste beslissing. Het idee van de commissie om voor tijde lijk gebruik een noodkerk te bouwen die 2.000,- moest kosten, wees de bisschop van de hand. Hij vond het beter om tegen geringe kosten een bestaand gebouw in te richten. Een tijdelijke voorziening in Hansweert Het vinden van een locatie om voor tijde lijk gebruik een kerkruimte in te richten, leverde geen problemen op. Herbergier Pieter d'Hondt, lid van de commissie, stelde in zijn woning annex herberg in de Kanaalstraat een lokaal beschikbaar. Op 16 november 1866 hechtte de bisschop zijn goedkeuring aan het plan om voor een periode van twee jaar hiervoor met Pieter d'Hondt een overeenkomst aan te gaan. De werkzaamheden om de ruimte voor kerkdiensten geschikt te maken wer den opgedragen aan metselaar/aannemer Viktor de Koek. Bij besluit van 14 juni 1867 gaf Minister van Justitie mr. E.J.H. Borret toestem ming de woning van Pieter d'Hondt tot hulpkerk in te richten. Daarna duurde het nog tot 17 oktober 1867 voordat bisschop Wilmer aan pastoor Eversteijn groen licht gaf om de noodkerk definitief in gebruik te nemen door Uw Eerw. of een uwer ka- pellaans. Twee dagen later, zaterdag 19 oktober, kwam er van de bisschop een telegram, waarin de naam van de nood kerk bekend werd gemaakt: OLVOnbe vlekte Ontvangenis. Dat was op het laatste moment, want de volgende dag, zondag 20 oktober vond in de noodkerk de eerste dienst plaats. Met de stalhouder Leendert Luijk werd een afspraak gemaakt om de dienstdoende geestelijke wekelijks per rijtuig van en naar Goes te vervoeren. Voor de periode van 20 oktober 1867 tot 1 mei 1868 kostte dit vervoer 100,-. Bezwaren tegen vestigingsplaats Hansweert Bisschop Wilmer was al in zijn brief van 20 oktober 1866 zeer pertinent geweest: de nieuwe kerk moest in Hansweert gebouwd worden. Pastoor Eversteijn ver strekte op 13 november 1867 een met de hulp van enkele parochianen opgesteld gedetailleerd overzicht van het aantal rooms-katholieken in het gebied van de nieuwe parochie. Dat waren er 382, volwassenen en kinderen samen. Hiervan woonden er 124 in Hansweert. Juist daar zou in de volgende jaren het aantal flink toenemen. Hansweert als plaats van ves tiging was dus een geheel voor de hand liggende beslissing. Niet echter naar de mening van de Minis ter van Justitie mr. E.J.H. Borret. In zijn toestemming voor het in gebruik nemen van de tijdelijke kerk in de woning van Pieter d'Hondt had hij er de nadruk op Josephus Bernardus van Hootegem (Eeklo (België) 11 december 1825-Hans- weert 13 april 1886). Vanaf maart 1856 woonde hij als opvolger van Petrus Leopoldus Thomaes als landbouwer met zijn gezin op de boerderij Landmanslust aan de Langeweg in de Willem Annapolder onder Biezelinge. In 1873 verhuisde hij naar Hansweert. Zijn grote betrokkenheid bij de kerk in Hansweert bracht hij tot uitdrukking door de schenking van de in terracotta uitgevoerde kruisweg ter waarde van 700,- en van een gepolychromeerd beeld van de H. Anna. Als tegenprestatie voor de schenking vroeg hij om een fundatie. Op 18 december 1886 - een halfjaar na zijn overlijden - bepaalde de bisschop dat deze fundatie zou bestaan uit een jaarlijks gedurende 25 jaar op te dragen H. Mis voor de zielerust van de milde gever. Bij de aanleg van de bij de kerk behorende begraafplaats reserveerde hij er voor zichzelf en zijn familie een apart gedeelte, tegen betaling van 500,-. Uit dit bedrag werd in opdracht van de bisschop het wettelijk verplichte lijkenhuisje gebouwd. Uit brieven van bisschop Wilmer blijkt dat Van Hootegem over bepaalde kwesties rechtstreeks met de bisschop contact had. De vraag of Van Hootegem - zoals we kunnen vermoeden - de werkelijke initiator van de parochiestichting is geweest en pastoor Eversteijn heeft aangespoord om tot actie over te gaan, blijft onbeant woord.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2020 | | pagina 5