8
schaliedekker Leendert Lenaertsen en
loodgieter Antheunis Ugemans, beide
uit Middelburg. Omdat stukken hierover
ontbreken is niets bekend over de strafver
volging. Ook is niet bekend of de brand
ontstond tijdens de werkzaamheden of
door smeulend vuur nadat de werklieden
vertrokken waren.
Het stadsbestuur reageerde zeer snel. Uit
de notulen van de vergadering direct na
de brand blijkt dat de stadspoorten enkele
dagen gesloten bleven om te voorkomen
dat dieven ijzer, lood en ander materiaal
uit de puinhopen zouden stelen. Alleen
als zich fatsoenlijke lieden aan de poort
meldden mocht het kleine deurtje in de
grote poortdeur worden geopend.
Er waren niet voldoende middelen om
de kerk in oude luister te herstellen en
bovendien was het gebouw veel te groot
voor het in die tijd al tanende Veere. Dit
leidde tot een weliswaar grondig, maar zo
eenvoudig mogelijk herstel. De kerk kon
twee jaar na de brand, op zondag 4 juli
1688, weer voor de eredienst in gebruik
worden genomen.
Bij de herdenking van 200 jaar Refor
matie in 1772 sprak ds. Josua van Iperen
een rede uit. Hij roemde de door de
brand verwoeste katholieke uitbundig
heid van de kerk als de Apostolische
Eenvoudigheid.
7. Westkapelle, Hervormde kerk,
14 maart 1831
De meer dan vijftig meter hoge uit de
vijftiende eeuw daterende toren van de
oorspronkelijk aan Sint Willibrord ge
wijde kerk staat nog altijd stoer en fier
overeind. Vanaf 1817 is de toren bekend
en gewaardeerd als vuurtoren. In dat jaar
werd er op de kerktoren namelijk een
kusdicht geplaatst. Voor dat doel had de
gemeente Westkapelle de eigendom van
de toren overgedragen. Praktisch gezien
was het kusdicht voor de scheepvaart een
onmisbaar baken, maar zoals zou blijken
was het niet de meest gelukkige beslissing
geweest.
In de nacht van 14 op 15 maart 1831
vatte het kustlicht vlam. De toren bleef
vrijwel onbeschadigd, maar door de
harde westenwind sloeg het vuur over
op de kerk. Het gevolg was dat deze in
een ruïne veranderde. De ochtend na de
brand resteerde van de oude kerk slechts
een uitgebrand karkas. Dak en gewelven
waren compleet verdwenen, evenals alle
glasramen. De pijlers en arcades stonden
weliswaar nog met de buitenmuren over
eind, maar tal van bogen vertoonden forse
scheuren. Wat losse goederen had men
nog uit de kerk kunnen redden.
De schade was zo enorm groot, dat men
vermoedelijk niet eens meer serieus aan
herstel gedacht heeft en vrijwel direct
nieuwbouw op een andere plaats heeft
overwogen. Dit leidde in 1834 tot de
bouw meer centraal in het dorp van een
kleine zaalkerk met simpele spitsboogven
sters, voorzien van een bescheiden houten
geveltorentje. Het verschil met de forse
gotische hallenkerk kon niet groter zijn.
Tijdens de verwoesting van Westkapelle
aan het eind van de Tweede Wereldoorlog
is het kerkje uit 1834 verloren gegaan. Na
enkele jaren van een noodkerk gebruik
gemaakt te hebben is in 1951 weer een
nieuw gebouwde kerk in gebruik geno
men. De zich boven het dorp verheffende
(vuur) toren heeft alle stormen doorstaan
en herinnert ons nog altijd aan wat ge
weest is."
8. Zierikzee, Sint-Lievensmonsterkerk,
6-7 oktober 1832
Het was een herinnering aan de machtige
en welvarende handelsstad die Zierikzee
vooral in de dertiende en veertiende eeuw
was, deze aan Sint Livinus van Gent gewij
de reusachtige gotische basiliek. De lengte
van de kerk was circa 102 meter en de
breedte circa 37 meter. De omschrijving
van Mattheus Smallegange in zijn Nieuwe
Cronyk van Zeeland (1696) - zijnde wei
nige Kerken in Nederland bij dese te ver-
gelijkken - was dan ook volledig terecht.
Inderdaad één van de meest indrukwek
kende middeleeuwse kerkgebouwen in
ons land.
Westkapelle. Ruïne van de kerk na de brand van 14 maart 1831. Gezicht uit het zuiden. Tekening
door L.J. Dhaenens, z.j. (Zeeuws Archief, Zelandia lllustrata, nr. 1332 A).
Zierikzee. De brand in de Sint-Lievensmonsterkerk in de nacht van 6 op 7 oktober 1832.
Litho door H. Desaur naar een tekening door N.W. Schmall. (Collectie Gemeentearchief
Schouwen-Duiveland).
In de nacht van zaterdag 6 op zondag 7
oktober, kort na middernacht, werd brand
ontdekt op de zuidwestzijde van het dak
van de kerk. De sterke, uit het westen en
zuidwesten waaiende wind, had vrij spel
en zorgde er voor dat de brand zich snel
over het gehele dak uitbreidde. Vanaf het
moment dat de brand ontdekt werd moet
het duidelijk geweest zijn dat er geen
redden aan was. Er werd wel met man en
macht gewerkt om het vuur tot staan te
brengen, maar in feite was dat tegen beter
weten in.
Het in 1770 tegen de westmuur geplaatste
majestueuze Batz-orgel werd al snel een
prooi van de vlammen. Alleen het voor de
kerkdienst op zondagmorgen 7 oktober
gereedstaande avondmaalszilver kon nog
gered worden.
De aan de westzijde vrij van de kerk staan
de toren bleef onbeschadigd. De muren
van de kerk bleken na de brand nog vrij
goed intact. Met een grondige restauratie
van delen van het muurwerk zou herbouw
van de kerk mogelijk zijn geweest. De
kerkvoogdij van de Hervormde gemeente
koos echter direct na de brand voor af
braak en nieuwbouw. Het duurde nog
wel tot 1848 voordat de op de plaats van
de Sint Lievensmonsterkerk gebouwde
Nieuwe Kerk in gebruik werd genomen.
Wat was nu de oorzaak van deze nachtelij
ke brand? Was het werkelijk de vergaande
slordigheid van de loodgieters die op
vrijdag 5 oktober reparaties aan de dak
goten hadden uitgevoerd? Ze hadden een
onafgedekte vuurpot op het dak achter
gelaten en op zaterdag zou de opstekende
wind de aanwezige vuurresten hebben
aangewakkerd en vonken daarvan konden
via een openstaand dakvenster binnen zijn
gekomen.
Het kon ook de onvoorzichtigheid van de
organist Gerrit Overman geweest zijn. Hij
had de gewoonte om 's avonds in de ruim
te achter het orgel samenkomsten te orga
niseren, zo ook op zaterdag 6 oktober. Bij
het branden van de kaarsen tijdens deze
bijeenkomsten zou niet altijd de nodige
zorgvuldigheid in acht zijn genomen.
Dan waren er ook nog de geruchten dat
'de Roomschen' de kerk in brand had
den gestoken. Er was namelijk nog altijd
sprake van felle tegenstellingen tussen het
katholieke en protestantse deel van de be
volking. De houding en het leedvermaak
van verschillende katholieken ter plaatse
gaf dan ook zeker aanleiding voor deze
geruchten.12
Het was in 1832 trouwens niet de eerste
keer dat de Sint-Lievensmonsterkerk door
brand werd verwoest. Slaan we de in 1696
uitgegeven Nieuwe Cronyk van Zeeland
er op na, dan lezen we over de kerk: Hare
groote, en schoonheid gelooft men eertijds
noch veel aensienlijker geweest te hebben,
eer sy in den jare 1466door het Hemelsch
vier of den blixem, dapper wierd mishan
delt. Brand ten gevolge van een hevig
onweer.13'
J. Buisman geeft aangaande deze ramp
in zijn verslag over het weer in de jaren
1466-1467 meer gedetailleerde infor
matie: Honderden huizen in de as te
Zierikzee. Het gerucht over de verwoesting
van Dinant blijkt ook tot Zierikzee te zijn
doorgedrongen, doch belangrijker is het
afbranden van de Monsterkerk in die stad
in 1466; van de toren waren nog maar kort
tevoren, in 1454, de fundamenten gelegd.
De brand heeft plaats op kerstavond, 24
december 1466, tevens branden enkele
honderden huizen af.'4>
Stadsbranden van een dergelijke omvang
kwamen in de Middeleeuwen - en ook
nog wel daarna (Goes 1554) - van tijd tot
tijd voor. Woningen en andere gebouwen
waren, op enkele uitzonderingen na van
hout en nog niet met pannen gedekt en
zeer dicht op elkaar gebouwd. De blus
middelen waren volstrekt onvoldoende
zodat een brand zich razendsnel over een
grote afstand kon uitbreiden.
9. Domburg, Hervormde kerk,
11 oktober 1848
In de voormiddag van woensdag 11
oktober raasde een storm, vergezeld van
een hevig onweer over de kuststrook van
Domburg. Van de bij de brand verloren gegane voorwerpen uit de Romeinse tijd zijn
nauwkeurige tekeningen bewaard gebleven. (M. Smallegange, Nieuwe Cronyk van Zeeland,
Middelburg 1696, pag. 82-88).
V ]MA5S<V £vt vs