4
yu
egelijkertijd wordt de landbouwwereld gesti
muleerd de intensieve teelten te concentreren
op de geschiktste plaatsen volgens de kaart en
ot weidegebied te komen op de daarvoor ge-
;hikte gronden. De gedachte is een water-
ondbank op te richten: de provincie koopt
jrond, bijvoorbeeld van boeren die hun bedrijf
eëindigen. Die grond kan gebruikt worden voor
net uitruilen van bedrijven, zodat uiteindelijk het
eaal van de waterkansenkaart wordt bereikt.
Concreet betekent dat voor de komende zes
jaar onder veel meer, dat de provincie een
grondruilbeleid zal ontwikkelen om melkveehou
derijen naar de geschikte weidegebieden over te
plaatsen, dat de waterschappen het verzoek
krijgen visies te maken, waarin onder meer
aandacht wordt besteed aan het voorkomen
van wateroverlast en dat er een regeling moet
komen voor financiële compensatie bij de toe
wijzing van waterbergingsgebieden.
adswater gaat geleidelijk over in het netwerk
an ecologische verbindingszones en natuurge-
eden. Het is mede daarom van groot belang,
::at het waterbeheer op deze gegevens wordt
gestemd. De natuurwaarde moet versterkt
/orden. Bronnen van verontreiniging moeten
ot een minimum worden teruggebracht. Het
ater moet ook in de stad meer ruimte krijgen:
aar mogelijk moet dat gebeuren in het opper-
aktewater, in de bodem en door gebruik voor
ijzondere doeleinden,
ehalve het creëren van extra ruimte voor
ater, betekent dat minder (schoon) water
voeren via het riool, duurzaam bouwen
oijvoorbeeld het gebruik van regenwater
oor was en toilet), aanleggen van natuur-
iendelijke oevers enzovoort.
andbouw, industrie en nutsbedrijf halen steeds
ieer water uit de grond. Het beleid blijft gericht
p het voorkomen van uitputting van zoet
irondwater. Het winnen van natuurlijk zoet
rondwater wordt zoveel mogelijk beperkt. De
voorkeur verdient het gebruik van oppervlakte
water. Industrie en landbouw moeten dan ook
oveel mogelijk gebruik maken van oppervlak
swater.
en speerpunt van het eerste waterhuishou-
Jingsplan geldt nog onverminderd in het twee
de: het waterbeheer moet zowel de natuur
als de landbouw beter dienen.
ïr moet meer zoet water komen voor de land
bouw, terwijl toch ook de gewassen niet mogen
verzuipen door extreme regenval. Dat vraagt
om een optimaal peilbeheer. Het kan, maar dan
zal de landbouw ook soepelheid moeten tonen
en wel door grond af te staan voor verruiming
van oppervlaktewateren en voor waterberging,
ten gunste van onder meer dezelfde landbouw
als appeltje voor de dorst in de zomer.
Voor de meeste natuur is de beschikbaarheid
van schoon oppervlakte- en grondwater een
voorwaarde. Natuurgebieden hebben veelal ho
gere peilen nodig dan de landbouw. Om te
voorkomen dat deze twee elkaar in de weg zit
ten, moeten natuur en landbouw meer uit elkaar
worden gehaald. Bovendien zal een verfijnd wa-
terpeilbeheer voor elke situatie in en om de na
tuurgebieden veel wrijvingspijn tussen land
bouw en natuur kunnen wegnemen, terwijl de
verdroging van de natuurgebieden kan worden
tegengegaan. Doordat meer inzicht ontstaat in
de werking van de watersystemen, moet ook de
begrenzing van de natuurgebieden in het net
werk van de ecologische hoofdstructuur wellicht
aan de nieuwe wetenschap worden aangepast.
De natuurgebieden kunnen misschien ook nog
nuttig zijn voor de landbouw, doordat verschil
lende gebieden als waterberging kunnen gaan
dienen. De provincie, waterschappen en terrein
beheerders gaan de mogelijkheden van water
berging samen onderzoeken.
Ook buiten de natuurgebieden in de ecologi
sche hoofdstructuur moeten de wateren gaan
voldoen aan eisen wat betreft het aanwezige le
ven. De wateren hebben een wat genoemd
wordt algemene ecologische functie.
De vereiste minimumkwaliteit wordt voor veel
oppervlaktewateren niet gehaald. Van een aan
tal stoffen overschrijden de concentraties het
maximaal toelaatbaar risiconiveau, het MTR.
De bron van verontreiniging is wel verschoven.
Waren eerst industriële lozingen de hoofdoor
zaak, nu die voor een flink deel zijn gesaneerd,
blijven vooral de diffuse bronnen als belangrijk
ste vervuilers over. Diffuse bronnen zijn de vele
kleine vervuilingsbronnen, zoals de landbouw,
weg-, water- en huizenbouw, verkeer en recrea
tie. Ze vormen gezamenlijk een zo grote veront
reinigingsbron dat inspanningen om de veront-
9