gil
XMW
1
Veteraanbomen als drager voor biodiversiteit
De steitksuut herfst 2022
Microhabitats
Het voert te ver om een complete
beschrijving te geven van alle micro-
habitats die in een veteraanboom voor
komen (maar zie Bütler 2020 voor een
overzicht). Hieronder worden er enkele
habitats uitgelicht: schors, dood hout en
boomholten.
Houtlangpootmug, een soort waarvan
de larven leven in vermolmd hout
heeft de schors zijn eigen zuurgraad,
voedingsbalans en textuur.
In en rondom de grillige schors van oude
bomen ontstaat een grote diversiteit
aan minibiotoopjes. In de oppervlakkige
delen zijn de omstandigheden totaal an
ders dan in de hele diepe spleetjes. Daar
is geen instraling van zonlicht, het waait
er nooit en grotere regendruppels kun
nen deze plekken niet bereiken. Dat er
een hele specifieke levensgemeenschap
afhankelijk is van dit soort omstandig
heden, heeft het boek"Coniocarpen,
Regenschaduwspecialisten" duidelijk
gemaakt. Coniocarpen (korstmossen of
niet gelicheniseerde zakjeszwammen)
zijn hele kleine wezentjes, die zelfs met
een goede loep met verlichting heel
lastig zichtbaar zijn. Deze specialisten
blijken vooral voor te komen op vete-
raanbomen.
Het zijn niet alleen de hele kleintjes die
van schors afhankelijk zijn... Zo huist de
landelijk uiterst zeldzame mopsvleer
muis graag achter loshangende schors-
platen. Een populatie van deze soort
is langs de grenskant met Vlaanderen
aanwezig. Ook mossen en korstmossen
kunnen soortenrijke levensgemeen
schappen op monumentale bomen vor
men. Samen met mossenspecialist Hans
de Bruijn turfden we op de schors van
Dood hout. Een groot deel van alle bio
diversiteit in bos is gebonden aan dood
hout. Schattingen lopen wat uiteen
maar gaan tot ca 50% van alle soorten!
Ruim de helft van alle coniocarpen heeft
een sterke binding met dood hout. In
Nederland zijn wel 750 soorten kevers
gebonden aan dood hout! Groter (en
dikker) dood hout scoort wat dat betreft
beter dan kleinere stukken. Sommige
houtkevers leven als larven meerdere
jaren achtereen in het hout en zijn dus
gebaat bij grotere stukken langzaam
verterend hout. Veteraanbomen hebben
wat dat betreft dus veel te bieden. Een
boom die er lang over doet om te groei
en doet er meestal ook lang over om te
verteren. Zowel staande als liggende
boomlijken hebben een ecologische rol.
Staand dood hout is doorgaans droger
en het verteert daardoor minder snel.
Holte bewonende insecten zoals bijen
en graafwespen vinden in het droge
dood hout zo een goede leefplek. Ook
vogels als spechten en vleermuizen kun
nen alleen in staand dood hout terecht.
Exoten blijken niet alleen in levende lijve
veel minder aan biodiversiteit te bieden,
een omvangrijke, deels liggende boswilg
ruim 30 soorten mossen en korstmos
sen.
Boomholten worden bewoond door o.a. zoogdieren als
vleermuizen en marters, vogels, insecten, korstmossen, algen,
schimmels en bacteriën. Voor de milieucondities in de holte
maakt het veel uit welke boomsoort het betreft. Verder zijn
ook de grootte van de holte, de dikte van de boom en de
hoeveelheid dood hout eromheen bepalend. Een holte in een
dikke boom met veel dood hout rondom het hol, heeft een
veel stabieler leefklimaat dan dezelfde holte in een dunnere
stam met weinig dood hout, omdat de temperatuur en de
luchtvochtigheid er veel constanter zijn. Zo warmt een dun
nere stam bijvoorbeeld sneller op. Als er veel verterend hout
is in een dikke stam, droogt de holte ook niet zo snel op als in
een dunne stam, want er wordt dan veel vocht "nageleverd"
vanuit het omringende dode hout. Veel soorten, waaronder de
al eerder genoemde coniocarpen, blijken gebonden te zijn aan
juist de stabiele holten die zich in veteraanbomen bevinden.
Overigens hoeft een holte niet altijd groot te zijn om leven te
herbergen. Zelfs smalle vraatgangen van keverlarven herber
gen slijmzwammen en schimmels.
maar zelfs ook als ze dood zijn. In verterende stammen van
Robinia's, Amerikaanse eiken en andere exoten blijken veel
minder zwammen, kevers e.d. te leven dan in stammen van
inheemse soorten zoals zomereiken, beuken en wilgen.
Consequenties voor het beheer
Het ligt voor de hand dat kroonreductie in een opgaand bos
problematisch kan zijn voor de veteraanboom. De buurbomen
Detail van de stam van de boswilg, met soorten als knikkerster-
retje, vals dooiermos en diverse haarmutsen.
kunnen zorgen dat de oude knoert last van lichtgebrek krijgt.
Komt een veteraanboom te veel in de schaduw te staan, dan
kan deze snel gaan sterven. Daarmee verdwijnt versneld het
hele boomecosysteem en alle daarvan afhankelijke organis
men. Het blijkt dat vrijwel alle boseigenaren, ook de natuurbe
heerders, zich hier tot nu toe onvoldoende bewust van waren.
Gelukkig zijn er nu wel beheerders, zoals Staatsbosbeheer en
het Zeeuwse Landschap, die aan hebben gegeven dat ze meer
willen investeren in het behoud van veteraanbomen. Daarvoor
zijn een paar zaken van belang. Het begint met een goede
registratie op kaart van alle veteraanbomen. Per boom moet
een beschrijving gemaakt worden van de actuele situatie en
de beheeraspecten. Deze juweeltjes zullen dan periodiek (bij
voorbeeld één keer jaarlijks) moeten worden gecontroleerd.
Bij de uitvoering van adequaat beheer moeten de oudjes met
alle egards behandeld worden, zodat ze een maximale kans
hebben te overleven. Zo moet het verwijderen van jonge en
snelgroeiende bomen die een schaduw gaan werpen op de
veteraan, geleidelijk aan gebeuren, zodat de monumentale
boom niet in één keer helemaal in de zon wordt gezet. Ook dat
zou weer schadelijk zijn. Bij het reservaatbeheer van bossen
kan dat botsen met het "Niets doen beheer" wat in dergelijke
reservaten gewenst is. Maar dergelijke eeuwenoude bomen
zijn ook hier het behouden meer dan waard. Bij veteraan
bomen die in een opener landschap staan, is het meestal de
windbelasting die een bedreiging vormt. Dan kan een goed
uitgevoerde snoei helpen bij de kroonreductie.
Liggende dode monumentale beuk in het Clingse bos. De
Zeeuwse paddenstoelenwerkgroep vond daarop wel 35 soorten
zwammen op één moment!
Slijmzwammen geconcentreerd rond vraatgang van
populierenprachtkever in oude dode Canadese populier.
Oude, liggende boswilg aan de buitenrand van het Groote Gat bij Oostburg. Er groeiden ruim 30 soorten mossen en korstmossen op de
stammen en takken.
Boomschors wordt zolang de boom
groeit steeds grilliger. Er ontstaan ge
groefde structuren, met daarin spleten
en soms loshangende schorsplaten. Ie
dere boomsoort heeft zo zijn eigen, ty
pisch patroon en van iedere boomsoort
.'J.
Vit..’