faarscïoffimsIiorieB en Kenteeten roar ruwielpaden. MOTOR- EN RIJWIELWET t905. (Staatsblad No. 69.) Schaal 1 k 10. -25- LANDROOVERTJE V Meestal begon degene die het eerst "eest" riep. Maar het kwam ook voor, dat eerst begon, die de mees te keren (uit b.v. 5 keer gooien) zijn mes in de grond kon doen steken. Gang van het spel: Men tekende een rechthoek van ca 1m x de maat kwam er eigenlijk niet op aan: er werden ook wel heel grote "koten" met het mes op de grond getekend. Ieder van de twee spelers kreeg de helft. Het mes mo^st steken, zodat men tussen heft en bodem 4 vingers (één hand) kon houden, anders kwam de ander aan de beurt. Men moest het mes persé gooien in het vijandelijke terrein, anders was men ook af. De lijn werd na het steken getrokken in de richting waarin de lemmet van het mes stond. De vijand koos dan, welk overblijvend terrein hij voor zichzelf te- hield. Het gewonnen terrein hoefde niet aan te sluiten bij het eigen terrein. Men mocht gooien, tot men naast het land gooide, of tot het mes niet stak. Op de lijn gooien was ook af. Men was verslagen, als men in eigen terrein niet meer met de volle voet kon staan (met één voet was voldoen de). Men moest altijd gooien, staande op eigen terrein, al was het op één voet. Wijze van werpen: Onverschillig. Meestal werd het mes met de punt omlaag bij de punt vastgehouden door duim en middenvinger, terwijl de top van de wijsvinger steunde op het eind van het heft. Men mocht ook zit tend "op z'n okken" (=gehurkt) werpen. In de vijftiger jaren werd op het schoolplein vaak een verkleinde vorm van dit spel gespeeld. Het heette "landveröövertje". De rechthoek was hooguit de helft van bovengenoemde afmetingen, en soms werd het zelfs met drie personen gespeeld. De spelregels waren nagenoeg identiek, maar ditmaal verloor iemand als er geen mes meer kon geworpen worden in zijn terrein. KUADEIMDAMME A. DE BOO en R. DE B00

Tijdschriftenbank Zeeland

Varia Zeelandiae | 1985 | | pagina 14