Nederland. Bekende soorten zijn o.a. Stengelloze sleutelbloem (de zgn. Bak- kruudjes), Narcis, Sterhyacint, Bostulp, Longkruid, Haarlems Klokkenspel (een cultuurvarieteit van Knolsteenbreek) en Blauwe Druifjes. Naast deze aangeplante bossen is er echter ook sprake geweest van een natuurlijke bos- en struweelontwikkeling, met name in de duinen, de binnenduinrand en in de hoger gelegen gedeelten van de graslandgebieden. In de duinen en de binnen duinrand betrof het vooral aaneengesloten struwelen, terwijl het in de grasland gebieden ging om heggen langs perceelsranden en slootkanten. De heggen kon den in de vooroorlogse situatie evenwel soms meerdere meters breed zijn. Deze bossen en struwelen, die alle worden gekenmerkt door een ruime aanwezigheid van Meidoorn en Veldiep, zijn soortenarm in vergelijking met vergelijkbare typen in bijvoorbeeld Zuid-oost Engeland en Noord- en Midden-Frankrijk. Dit heeft o.a. te maken met hun geïsoleerde ligging in een geologisch zeer jong gebied. Dat neemt echter niet weg dat de heggen en bossen van het vooroorlogse Walcheren een botanisch bijzonder karakter hadden, o.a. vanwege het voorkomen van de Tongvaren, Bergnachtorchis en Grote Bosaardbei. Het zal duidelijk zijn dat tezamen met alle struiken en bomen deze bijzonder heden door de inundatie van 1944 uit het polderland zijn verdwenen. Slechts in de binnenduinrand valt thans nog iets van de oorspronkelijke botanische rijk dommen in de bossen waar te nemen. In het kader van de herverkaveling heeft men kans gezien een belangrijk deel van de visuele aantrekkelijkheid van Walcheren te herstellen door een goed be plantingsplan (fig. 6). De botanische betekenis van de wegbeplanting is echter veel geringer. Zelfs thans, ca. 30 jaar na de aanplant, ontbreken relatief algemene bos- en struweelplanten als Speenkruid, Nagelkruid en Robertskruid nog in grote delen van het polderland. Dit heeft, behalve met de lange vestigingstijd van dergelijke soorten, vooral ook te maken met de te smalle opbouw van de beplantingen. Hierdoor blijven grassen en ruigteplanten domineren en krijgen bosplanten geen kans. Voor vele smallere heggen zal zelfs een ontwikkelingstijd van enkele honderden jaren niet voldoende zijn voor de vestiging van een goed ontwikkeld struweel. Een eventuele ruilverkaveling is een ideale gelegenheid om dit soort knelpunten aan te pakken en de bermen en hun beplanting te verbreden. Dat dit zeker zinvol is bewijst de recente hervestiging van de Tongvaren in een van de bossen bij Oostkapelle. Kennelijk is het dus mogelijk dat de oude verloren gegane waarden zich bij goed beheer herstellen. Indien we iets dergelijks ook in het polderland willen realiseren moeten we de natuur echter wel de ruimte en de tijd geven om er iets van te maken. Omdat de restmilieu's van de oude struwelen en bossen nog het best ontwikkeld voorkomen in de binnenduinrand ligt het voor de hand hier de prioriteit te leggen voor hun ontwikkeling en uitbreiding. Voor uitbouw in de richting van het polderland komen vooral de aangrenzende wegbeplantingen op de kleiplaatgronden in aanmerking. 45

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1987 | | pagina 49