Nieuwe ontwikkelingen
Na de jaren vijftig ging de ontwikkeling stormachtig verder. Veel landarbeiders
vloeiden af. Het aantal bedrijfsopvolgers liep sterk terug. Mechanisatie leidde
uiteindelijk tot schaalvergroting, ontmenging en specialisatie. In dat proces
maakte ook de Walcherse boer zijn keus. En velen hebben zich daarbij opnieuw
laten leiden door de oude voorliefde voor de akkerbouw. Een tweetal bijkomende
factoren heeft die keuze nog in de hand gewerkt.
De invoering van het tankmelken maakte nieuwe investeringen noodzakelijk
investeringen die alleen rendabel konden worden als ze zouden dienen voor
langere termijn. En enkele jaren met gunstige prijzen voor de zogenaamde niet-
marktordeningsprodukten in de akkerbouw (zoals aardappelen en uien) gaven
een te optimistisch beeld van de mogelijkheden in die sector. Deze twee factoren
waren niet de oorzaak van de genoemde ontwikkelingze versnelden een in feite
al genomen beslissing. Het aantal bedrijven met melkkoeien daalde in de periode
1976-1981 van 330 naar 239- Deze daling vond voornamelijk plaats in twee
groepen bedrijven, namelijk die met 1 tot 10 en die met 10 tot 20 koeien. Volgens
een globale berekening daalde het arbeidsloon voor deze categorie bedrijven van
17.000,- tot 12.300,-. Dit droeg er ook toe bij dat het aantal nevenberoepen
sterk steeg in 1981 behoorde al iets meer dan 30% tot deze groep. Ook nam het
kamperen bij de boer door deze ontwikkeling een grote vlucht. Dit alles èn de
nieuwe versnippering van de grond als gevolg van vererving en vervreemding
waren voor de landbouworganisaties aanleiding om in 1976 aan de Provinciale
Raad voor de Bedrijfsontwikkeling een onderzoek te vragen naar de knelpunten
in het gebied.
De conclusies van het onderzoek waren hard. Enkele van de voornaamste luidden
als volgt. De gemiddelde oppervlakte cultuurgrond per bedrijf lag op Walcheren
24% lager dan in overig Zeeland. De arbeidsproductiviteit lag op het eiland op
80% van die elders in de provincie. Door de voorkeur van de meeste ondernemers
voor de akkerbouw hadden slechts enkelen hunner een aanvullend inkomen
gevonden in de intensieve veehouderij. Enverkaveling, waterbeheersing en
ontsluiting bleken onvoldoende aan hun doel te beantwoorden.
Een door de landbouworganisaties ingestelde commissie kwam in 1978 met het
rapport „Walcheren daarheenwaarvan de eerste conclusie luidde„Een
ruilverkaveling met uitsluiting van wegen en waterlopen is de enig juiste aanpak
van de knelpunten in dit gebied". Op 9 maart 1979 namen de gezamenlijke
landbouworganisaties een resolutie aan waarin de besturen werd opgedragen
voorbereidingen voor een nieuwe ruilverkaveling te treffen. En op 8 mei 1979
dienden de drie Zeeuwse landbouworganisaties bij Gedeputeerde Staten een
ruilverkavelingsaanvraag voor Walcheren in. Op 9 september 1982 kon de
voorbereidingscommissie worden geïnstalleerd. Over de doelstelling van deze
ruilverkaveling valt het volgende te lezen. „In de land- en tuinbouw zijn
achterstanden ontstaan in inkomens en werkomstandigheden. Het verminderen
of zo mogelijk opheffen van deze achterstanden is één van de hoofddoelstellingen.
77