Ijstijden
Sinds het begin van de vorige eeuw hebben geleerden in de aardwetenschappen
zich het hoofd gebroken over het probleem van de ijstijden. Op de vraag hoe tijdens
het Pleistoceen een reeks van ijstijden kon zijn ontstaan, is nu na 150 jaar onder
zoek voor zover men kan overzien een sluitende theorie ontwikkeld. De subtiele
evenwichtstoestand van het om de zon draaiende aarde-maan stelsel kent nog
andere, zeer laag frequente variaties, waaraan de grote klimaatsschommelingen in
de geschiedenis van die geologische periode beantwoorden. Deze variaties betref
fen drie soorten schommelingen om een evenwichtstoestand in de draaiing van
de aarde. Ten eerste maakt de aardas een tolbeweging, precessie genaamd, die op
een ingewikkelde wijze in twee cycli van 19.000 en 23.000 jaar het klimaat beïn
vloedt. Een andere schommeling in de stand van de aardas, de nutatie, heeft een pe
riode van ongeveer 40.000 jaar. De derde cyclus hangt samen met de variatie waarin
de zon buiten het middelpunt van de aardbaan is gelegen de schommeling in de ex
centriciteit van de aardbaan om de zon beloopt ca. 100.000 jaar.
Jaren na Chr.
Fig. 3. Geschatte aardtemperaturen in Europa gedurende de laatste 1000 jaar
(UitImbrie en Palmer-Imbrie, 1980).
Er bestaat dus op aarde een stelsel van zeer langzaam lopende klimaatsver
anderingen, dat door een ingewikkeld patroon van kosmische cycli wordt gestuurd.
In het verleden zijn deze klimaatsveranderingen de oorzaak van de ijstijden met
de daartussen gelegen interglaciale perioden geweest. Deze wetenschappelijke
ontdekkingen zijn voor het begrijpen van het huidige getij nog steeds van grote
betekenis. Niet alleen omdat er geen enkele reden zou zijn om te veronderstel
len, dat er in de toekomst geen belangrijke klimaatsveranderingen meer zullen
plaats hebben. De recente zgn. Kleine Ijstijd van ca. 1450 tot 1850 na Chr. met een
ongeveer 1-1,5°C lagere aardtemperatuur dan thans, is in de geschiedenis van
West-Europa duidelijk aanwijsbaar (Fig. 3). De extra brandstof die in die periode
29