Ik had intussen een Vliegende Hollander gekregen en zolang ik niet naar
school moest, crosste ik daarmee onbevangen over de Boulevard. Dat kon toen
nog zonder gevaar, want groot verkeer was er niet. Maar weinig mensen hadden een
auto en als je er een had kon je er op de boulevard weinig mee beginnen, want overal
liep je dood. In de jaren '70 van de vorige eeuw was er wel eens gesproken over een
gesloten zeefront. Er ging toen een nieuw elan door Zeelandhet kanaal door Wal
cheren kwam gereed, de spoorlijn naar Vlissingen kwam klaar, de Maatschappij
Zeeland ging op Engeland varen, „De Schelde" begon schepen te bouwen en in
die beweging kreeg ook de stadsontwikkeling een plaats. De „Zeeland" (er werd tot
in de Tweede Kamer zelfs al gefilosofeerd over een dienst Vlissingen-New York
zou Engelsen aanvoeren en die mensen moesten behoorlijk onder dak kunnen
worden gebracht. Dit optimisme heeft het economisch klimaat in Zeeland wel
verbeterd, maar de hooggespannen verwachtingen zijn toch niet uitgekomen.
Voor de Engelsen werd in 1886 op de „eerste duinen" een Grand Hotel des
Bains gebouwd, het latere Britannia, de Badhuisstraat werd erheen geleid, maar
van een boulevard is toen nooit wat gekomen. Als we het nu nog eens kunnen wor
den over de scharnierflat op Bankert, kan de zaak in 1990 eindelijk worden afge
werkt, maar dan hebben we er ook meer dan een eeuw over gedaan „Komt 't van
daag niet, dan komt het morgen
Geen doorgaand verkeer
In de jaren '20 - en daarover hebben we het nu - was het boulevardgebied een cluster
van op- en afritten. Nergens kon je behoorlijk doorsteken. Als je met een auto van
het Bellamypark bij de Ruyter naar boven klom, moest je erbij de Weststraat al
weer af, want anders reed je tegen de Bomvrije aan. Bij de Bomvrije kon je trou
wens ook met een kar niet verder daar was de enige passage een bruggetje dat om de
toren heen was gebouwd. Reed je bij de Coosje Buskenstraat naar boven (de „oprit"
zeiden wij) en je sloeg linksaf, dan gebeurde hetzelfde. Weer die Bomvrije. Sloeg
je rechtsaf, dan stond je na 500 m stil bij wat in de wandeling het haventje van Meijer
werd genoemd en kon je alleen maar rechtsomkeert maken. Datzelfde haventje
vormde aan de andere kant weer de grens van Boulevard Evertsen, die je alleen maar
kon bereiken en verlaten via een weg achterom Britannia, de Kenau Hasselaar
straat. Bij Evertsen had je dan wel de monumentale leeuwentrappen, maar die waren
alleen voor voetgangers, net als die andere, houten, trap, die naast een huis op Boule
vard de Ruyter 16 afdaalde naar de Breewaterstraat. We hebben nog een korte tijd op
16 gewoond en ik weet uit ervaring hoe steil en bij regen vaak glad die trap was. Ter
bemoediging kwam je dan onderaan uit bij een steenhouwerij, waar de eigenaar altijd
bezig was de namen van recent overledenen in grafstenen te beitelen. Die trap is er
overigens nog, maar hij is nu ingebouwd in een ter plekke verrezen flatgebouw. Als je
't weet vind je hem zo. Tenslotte was er dan nog een afrit langs de Kom achter de
Coosje Buskenstraat langs, waar je door de wind met zo'n moordgang naar beneden
kon worden gejaagd, dat je kans liep bij fietsenmaker Van der Hout onder de tram
door de Badhuisstraat te komen. Kenners gebruikten soms eenfietspaadje, vlak voor
het haventje van Meijer steil naar beneden, bruggetje over, dijkje op en bij de Water
toren weer op de Badhuisstraat. Ook hier uitkijken voor de tram.
Doorgaand verkeer over de boulevard was dus alleen maar mogelijk te voet, met
een fiets of met een handkar aangezien er bovendien in het boulevardfront vele
56