aan de andere kant was een weegbrug. Daar achter was een open vlakte die de Gobi werd genoemd en waar ik vaak gevoetbald heb. Ik draaide mij langzaam om, om via de Paul Krügerstraat naar de „Batuusweg" te lopen. In gedachten over hoe het vroeger was, wilde ik linksaf slaan de Paul Krügerstraat in. Ik herinner mij nog naast de winkel van Siebols het werkplaatsje van de timmerman/metselaar Looise en de groentewinkel van Nieuwenhuize. Op de hoek had je dan café ,,De Nieuwe Markt" van Jan Verbeek. Daar vandaan keek je op het tramkotje van de Domburgse tram, het karak teristieke Engelse kerkje en de statige woningen met portieken en trapjes. Aan de andere kant was de fietsenwinkel van Paauwe, bakkerij ,,De Broederband" op de hoek van de Hobeinsteeg en op de andere hoek de garage ,,De Onderne ming" van Joris Kolijn. Ik liep zo in gedachten, dat ik op de hoek tegen iemand opbotste, die kennelijk ook in gedachten liep. We keken elkaar heel oppervlakkig aan en mompelden iets van sorry en vervolgden onze weg. Maar zowel hij als ik hielden onze pas in, stonden stil en draaiden ons om. Toen keken wij elkaar recht in het gezicht en toen zei hij in onvervalst Vlissings: ,,Bin jie ut noe of binjie ut noe nie?". En in een flits zag ik, hoewel het meer dan 50 jaar geleden was, wie hij was. Het was een oude school- en straatvriend waarmee ik in de der tiger jaren door Vlissingen zwalkte. Ik herin nerde mij alles weer duidelijk. Hij was in 1938 met zijn ouders naar Rotterdam verhuisd en nadien had ik hem nooit meer gezien. Hij vertelde mij, dat hij met zijn ouders kort voor de Duitse inval in ons land naar Engeland was verhuisd. We liepen samen de Hobeinstraat in. Bij het winkeltje van Anna Siebols bleef hij verrukt staan kijken. Hij ging alleen naar binnen en ik zag dat hij druk met Anna stond te praten. Glimlachend kwam hij naar buiten. We vervolgden onze weg door de Hobeinstraat. Aan het eind van de straat stonden we stil en zei hij"ik heb de winkel van Van Keulen, de drogist waarvan ik de naam niet meer weet, slager De Hamer, het kleine kruidenierswinkeltje op de hoek van de Hobeinsteeg, slager Van Hal en aan de overkant de sigarenzaak op de hoek van de Clijverstraat van de weduwe Schinkel, de schoenenwinkel van Theune, de smederij van Sommeijer en de garage van v. der Hout gemist. Ook mis ik de winkel van Meerman en aan de overkant de muur van de tuin van dokter Wolters". Hij stelde voor een kopje koffie in café Royal te gaan drinken of is dat misschien ook weg? Ik stelde hem gerust en we gingen naar binnen. Terwijl hij ging zitten zei hij: „Ook de sigarenzaak van Tagaay en de schoenenwinkel van Guineé zie ik niet meer". Ik zorgde ervoor dat hij zo ging zitten, dat hij het volle zicht op het Betje Wolfplein had. Hij keek naar buiten en vroeg mij alleen: „Wat hebben ze met het tramkotje gedaan?". Na de koffie vroeg hij de ober een taxi te bellen. Ik vroeg hem of hij al naar het station wilde, maar hij zei: „nee, maar ik voel me erg moe". We reden de Aagje Dekenstraat door en de Scheldestraat in. Halverwege die straat stapte hij uit en liep al kijkende heen en weer. Toen hij weer instapte luchtte hij nog even zijn kennis over het Vlissingen van vroeger. En hij dreunde op wat verdwenen was zoals „Eigen Hulp", drogisterij Roelse, kleermaker De Loof, de sigarenzaak van Quist en de kruidenierswinkel van deU nie", waar je, naar hij zei, 15% korting kreeg. Hij vroeg de chauffeur naar de Van Dishoeckstraat te rijden om zoals hij zei, de nonnetjes nog eens te zien. Ik vertelde hem dat het St. Joseph ziekenhuis niet meer bestond. Hij keek mij ongelovig aan. Laten we dan over de Scheepjesbrug naar het centrum rijden. Ook hier moest ik hem diep teleurstellen. Na wat rondgereden te hebben, kwamen we terecht op de Zeilmarkt. Hij stapte uit en we liepen samen de Wilhelminastraat in. Ik zag zijn gezicht betrekken toen hij ontdekte, dat ook de Nieuwe Kerk, de Rooms Katholieke kerk en de bank van Siegers er niet meer waren. Op de Stenen- beer aangekomen werd hij kwaad en vroeg hij aan mij: „Welke hufters hebben opdracht gege ven het postkantoor te slopen?". De taxi die ons gevolgd was, bracht ons, nadat hij had gezien dat de Palingstraat een doodlo pende straat was geworden, naar de sluizen. Hij rekende af en we liepen over de sluizen naar het station. Ik zag, dat hij er zeer slecht uitzag. Hij moest naar Schiphol en vandaar naar Lon den, waar hij woonde. We namen afscheid en toen de trein wegreed riep hij nog iets, wat ik niet verstond. Nog geen drie maanden later ontving ik uit Engeland een vrij grote, aan mij geadresseerde envelop van een notariskantoor. Na goed geke ken te hebben of hij inderdaad voor mij was, maakte ik hem open. In die envelop zat een kleinere, ook aan mij geadresseerde envelop. 22

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1994 | | pagina 28