kwam het zeewater tot in de kerk. Maar de
kerk van Koudekerke ligt uitzonderlijk
hoog, op die dag nog zo'n 90 centimeter
boven de hoogste waterstand.
Ik ben toen, om het later te kunnen naver
tellen, met de kano door de Badhuisstraat
gevaren, de bocht om bij het gemeente
huis, langs de noordkant van het Dorps
plein, om bij de Schuttestraat weer naar
buiten te varen. Het water stond aan die
kant een meter of anderhalf binnen het
toenmalige kerkhek.
Vele opstallen ten noorden van het dorp
spoelden weg. Drijvende daken, soms met
de pannen er nog op, en zware balken
dreven tegen andere gebouwen aan, die
bij zware zeegang ook weer instortten. Het
wrakhout dreef soms mijlenver weg. Er
spoelde een hofhek aan, met daarop
geschilderd 'Hazenburg'. De boerderij met
die naam ligt tussen Westkapelie en Aag-
tekerke, acht kilometer ten noordwesten
van ons dorp.
Na de storm kon men niet uitvaren; het
wrakhout blokkeerde de vaarwegen. Alleen
al het maken van enkele vaargeulen nam
dagen in beslag; alles opruimen duurde
weken.
Koninginnedag
Koninginnedag viel, zoals toen gebruikelijk,
op 31 augustus en die dag werd uitgebreid
gevierd. Aan de vooravond ervan was er
zelfs een interkerkelijke dankstond, waarin
beide predikanten voorgingen. De volgen
de dag was het feest. Vanwege de 'natuur
lijke' omstandigheden vonden veel evene
menten op het water plaats. De ruimte op
het Dorpsplein was beperkt, maar geen
nood: de feestelijkheden hadden plaats op
een bunker (dus een met gras bedekte
heuvel) aan de tankval tussen de Zwigt-
mansweg en de Biggekerkseweg. 's Mid
dags van drie tot zes uur kon iedereen
zich inschepen naar die bunker. Vele hon
derden maakten hiervan gebruik. Daar
vonden roeiwedstrijden, zwemwedstrijden,
sprietlopen enzovoorts plaats. Het spele
varen van en naar de bunker was voor
menigeen een verzetje, vooral voor de
ouderen. Voor sommigen was in die tijd de
wereld maar klein.
Een herder als passagier
De verbinding met de andere dorpen was
beperkt. Men voer voornamelijk op Middel
burg en Vlissingen. Incidenteel was er wel
contact met onder meer Biggekerke. Op
een zondagmorgen zou de dominee van
Biggekerke bij ons preken. Die morgen
was het weer slecht. Er stond een 'stijve
bramzeilskoelte', om een geheel verouder
de scheepsterm te gebruiken, maar in feite
was het een noordwesterstorm. Toch
besloten we met zes roeiers en een roer
ganger uit te varen. We waren allen gehuld
in lange camouflagejassen die tot op de
grond reikten en voorzien waren van
capes, de zogenaamde barensmantels.
We hielden aan op de molen van Bigge
kerke, een afstand van 2.200 meter, waar
we ruim twee uur over roeiden. We hadden
een bekwame roerganger, die de sloep
mooi op zee hield. De dominee stond op
de molenheuvel. Eerlijk gezegd hadden we
een beetje de verwachting dat hij de tocht
niet zou 'avonturen', maar hij stapte zonder
aarzelen in. We gooiden een zeiltje over
hem heen en bezwoeren hem op de
bodem te blijven zitten of liggen, "want er
was al een dominee verdronken." We 'bind-
selden' twee roeiriemen kruiselings aan
elkaar en bonden er een zeil aan. In feite
was de terugtocht riskanter dan de heen-