Onder grote publieke belangstelling werd de UB 30 op 13 maart via het Noord-Hol lands Kanaal Alkmaar binnengesleept en afgemeerd in een afgesneden kanaalvak. Ook de op 12 maart bij Goeree geïnter neerde UB 6 kreeg daar een ligplaats. Diplomatieke stappen Voor de Duitsers was het in deze fase van de oorlog van groot belang de beide sche pen terug te krijgen. De diplomatieke molen ging dan ook op volle toeren draai en. Al op 6 maart stuurde de Duitse afge zant een door Von Montigny geschreven rapport naar Buitenlandse Zaken en drong daarbij aan op een nieuw onderzoek. De Nederlandse regering willigde dat verzoek in en een commissie onder leiding van chef marinestaf Umbgrove bekeek de zaak opnieuw. Bij dat onderzoek waren ook Von Montigny en de Duitse marineattaché aan wezig. De uitslag was voor Duitsland teleurstellend; de conclusies van het eer ste onderzoek bleven gehandhaafd. Het Duitse hoofdkwartier nam de zaak zó hoog op dat het overwoog Nederland aan te vallen en onze wateren te gebruiken als operatiebasis voor duikboten. Stel je voor! Een incident aan de Walcherse kust zou dan aanleiding zijn geworden voor een Duitse inval in Nederland. Het zou vol doende materiaal hebben opgeleverd om enkele Wete's te vullen. Het Auswartige Amt wilde de kwestie echter niet op de spits drijven en het probleem liever door overleg regelen. Nederland zat met de hele toestand in de maag. Een vervelende bijkomstigheid was ook nog dat Von Montigny en zijn collega van de UB 6, ondanks hun erewoord, op 24 april 1917 niet van verlof uit Duitsland terugkeerden. Gelukkig meldden zij zich op 22 juni alsnog op hun interneringsadres in de Wierickerschans. Arbitrage Om uit de impasse te geraken besloten Duitsland en Nederland het geschil voor te leggen aan een internationale commissie, bestaande uit een Argentijnse, een Deen se, een Duitse, een Nederlandse en een Zweedse zeeofficier, met als voorzitter de Deense kapitein-ter-zee Bloch. Op 12 juli werd in de Haagse Trêveszaal een eerste vergadering belegd, waarin werd afgespro ken niets naar buiten te brengen. De commissie kwam al binnen veertien dagen met haar eindoordeel. Met betrek king tot de UB 30 werd gesteld dat het bin nenlopen van Nederlands grondgebied niet was toe te schrijven aan nalatigheid van de commandant. Als gevolg van de heer sende nevel was het niet goed mogelijk geweest het op 23 februari om 3.30 uur verkende licht met zekerheid vast te stel len. Dat de commandant onder de toen heersende omstandigheden het verkende licht had gehouden voor de kort tevoren in de plaats van het lichtschip Schouwen- bank uitgelegde boei, werd hem niet als verzuim aangerekend. Bij zijn vertrek uit Duitsland was het juiste karakter van die boei nog niet bekend. Ook de peilingen be vestigden de mening van de commandant dat het schip de juiste koers had gevolgd. Op grond van deze uitspraak besloot onze regering de UB 30 aan Duitsland terug te geven onder voorwaarde dat geen enkele oorlogsdaad zou worden ondernomen alvorens een Duitse oorlogshaven of door Duitsland bezet gebied was bereikt. De overdracht zou gebeuren op de plaats waar het schip in februari was aangetrof fen.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2001 | | pagina 32