rug (een 'oog stik) dat wel een meter
boven de lagergelegen weilanden uitstak
en aan één zijde steile kanten had. Als je
over de doorgetrokken Torenweg tussen
Middelburg-Zuid en Abeele rijdt, is het
thans nog te zien aan een flauwe verho
ging in het talud van de watergang. Het
benodigde zand voor het padje zal men uit
de zandpit gehaald hebben die dicht bij
Grote Abeele lag, ongeveer op de plek
waar de tankgracht de Oude Vlissingse-
weg kruist. Het was een gemeenschappe
lijke voorziening voor boeren en bewoners
van Abeele die zand nodig hadden. Of het
officieel de goedkeuring had van de autori
teiten, is mij niet bekend.
De paden werden overigens in een ver
verleden ook wel onderhouden met stro of
snoeihout, zoals uit de bijgaande stukken
blijkt. Het stro of de takken moesten over
dwars gelegd worden, anders zou het
gauw weggetrapt worden. De gebruikers
van de aanpalende landerijen waren, zoals
de heer De Visser ook schreef, verpiicht
de paden en de daarbijbehorende brugge
tjes te onderhouden. Op het niet nakomen
van de verplichtingen stond een boete van
vijf schellingen 0,68).
Visitatie
Op het eind van het jaar werden de wegen
en paden door schout en schepenen 'gevi
siteerd' en bij het in gebreke blijven van
goed onderhoud werd de aansprakelijke
persoon gesommeerd het pad binnen acht
dagen in orde te maken. Zo niet, dan ris
keerde hij een boete van vijf schellingen, in
die tijd niet niks. Je kon er een hele week
van eten en drinken met een gezin. Een en
ander gaf nogal eens aanleiding tot moei
lijkheden. Soms door slordigheid of onwil,
maar ook nogal eens door de vraag wie
aansprakelijk was. Bij tijd en wijle werden
complete voetpaden 'verduisterd' (omge
ploegd) om van het onderhoud af te zijn of
om er een akkertje bij te hebben. Dan
moesten soms personen van zestig jaar of
ouder opgeroepen worden (die al twintig of
dertig jaar van het pad gebruik gemaakt
hadden) om het tegendeel te bewijzen. Na
enkele waarschuwingen werd het achter
stallig onderhoud meestal maar gauw uit
gevoerd want anders lieten schout en
schepenen het doen op kosten van de
landgebruiker en dan moest de boete als
nog betaald worden.
Rogier Toutenhoofd overkwam zoiets. Hij
werd geacht een voetpad te onderhouden
bij Werendijke*, een buurtschap tussen
Biggekerke en Zoutelande. De schepenen
J. Sijsouw en P.W. Wisse hadden tijdens
een visitatie op 28 november 1791 gecon
stateerd dat het padje er héél slecht bij lag
en dus niet goed onderhouden was. Toen
na herhaalde waarschuwingen Touten
hoofd almaar niet bereid gevonden werd
om het nodige onderhoud te verrichten,
besloot men het op zijn kosten te laten
doen. Er werd een arbeider opgetrommeld
die met dertig bossen stro naar het bewus
te padje werd gestuurd om de zaak weer
in orde te maken. Toen deze daarmee
bezig was, stuurde Toutenhoofd op zijn
beurt zijn broer met de opdracht om al het
uitgelegde stro in de sloot te gooien. Wat
ook gebeurde. Hoe het verder afgelopen
is, vermeldt het archiefstuk niet maar zéér
waarschijnlijk zal Toutenhoofd aan het kort
ste eind getrokken hebben. Dat hield in:
betaling van alle kosten (eventueel ook
gerechtskosten) plus nog een flinke boete
voor plichtsverzuim en gezagsondermij
ning.