38
lessen te volgen. Al in datzelfde jaar werd
hij uitgeroepen tot primus in de tekenkun-
de. Hij zou er later tot lesgevend meester
worden benoemd.
Maar als gezegd, veel toekomst was er
niet in de behangselkunst en Johannes
Hermanus zou zioh als autodidaot verder
ontwikkelen in de sohilderkunst. Hij werd
bekend als sohilder van zeestukken, zoge
noemde marines, waarbij hij dramatisohe
soènes niet sohuwde. Een sohipbreuk was
in die tijd nooit ver weg. Zijn belangstelling
voor rampen zien we terug in de indruk
wekkende tekeningen die hij maakte van
de Zeeuwse overstroming van 14 en 15
januari 1808 en in zijn tekeningen na het
bombardement door de Engelsen op Vlis-
singen in 1809, waarbij 330 inwoners om
kwamen. Vrolijker zijn de sohilderijen van
de opening van de nieuwe haven van Mid
delburg in 1817. In deel III van de Geschie
denis van Zeeland zijn een viertal voor
beelden van zijn werk terug te vinden. De
ingetogen tekening van de ruïnes van San-
denburgh (1820), die hij via een omweg
Museum Veere naliet, kan gezien worden
als een rustpunt in zijn carrière, dan wel als
een sohets van de dreigende ondergang
van een laatste stukje erfgoed.
Als marineschilder sloot hij aan bij de heer
sende schildertraditie in het waterrijke Zee
land en greep hij terug op zijn zeventien-
de-eeuwse voorgangers. Om meerdere
redenen kan ook deze wending in zijn
loopbaan een gewaagde stap worden ge
noemd. In de eerste plaats was in de acht
tiende eeuw de markt voor zeestukken
sterk gekrompen. Noch zijn voorgangers
(onder wie Engel Hoogerheyden, 1740
1807) noch zijn opvolgers (de Zeeuwse
schildersfamilie Schütz) konden van hun
werk leven en een grote landelijke bekend-
heid kregen zij niet. In de tweede plaats
was de belangstelling van vermogende
Zeeuwen, in casu de Middelburgse elite,
voor het artistieke werk van hun stadgeno
ten beperkt. Men vond het kennelijk chi
quer om in Holland of in de Vlaamse of
Brabantse steden te winkelen. Die situatie
verslechterde nog aanzienlijk door de eco
nomische malaise in het begin van de ne
gentiende eeuw.
Om die reden, maar ook omdat een schil
dersopleiding in Zeeland ontbrak, is het
niet verwonderlijk dat de Teeken Akademie
van Middelburg haar meestbegaafde leer
lingen aanspoorde de opleiding buiten de
provincie te vervolgen. Het resultaat was
natuurlijk dat ze nog maar zelden terug
kwamen.
Dat gebeurde ook met Barend Cornelis
Koekkoek (1803-1862), de beroemdste
zoon van Johannes Hermanus. Hij was zo
getalenteerd dat een aantal honoraire le
den van de Teeken Akademie de koning
om een stipendium verzochten waardoor
hij zijn studie in 1822 kon voortzetten aan
de Koninklijke Academie voor Beeldende
Kunsten in Amsterdam. Al eerder was dui
delijk geworden dat zijn voorkeur lag bij de
(romantische) landschapsschilderkunst en
in dat genre zou hij uitgroeien tot een van
de beroemdste schilders van zijn tijd. Hij
zou er bovendien een zeer vermogend
man mee worden. Een wachttijd van twee
jaar voor een van zijn schilderijen was niet
ongewoon. Nog steeds is zijn werk en dat
van zijn vele familieleden te bewonderen in
het stadspaleis dat Barend Cornelis voor
zichzelf in Kleef liet bouwen (nu het B.C.
Koekkoek-Huis) nadat hij zich daar in 1834
had gevestigd. Zijn vader keerde in 1826
Zeeland de rug toe en vertrok richting Dur-
gerdam. In die omgeving, met name in