ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. i
van het streven naar een goedkoop con-
sumptievet voor het leger en de marine. Het
zachte vet door persing uit rundvet verkregen
de oleomargarine werd met melk en
room gekarnd. Later werd de grondstof ver
mengd met andere vetten, b.v. grondnoten-
of sesamolie. Allengs is het technisch procédé
zo verbeterd dat vele eigenschappen van de
margarine die van boter gingen benaderen.
Voordat deze perfectionnering zich echter had
voltrokken in een betrekkelijk klein aantal
grote fabrieken heeft zich om dit product een
veelbewogen geschiedenis afgespeeld. "Was de
eerste margarine-fabriek te Oss opgericht in
1871, in 1879 werd een „kunstboterfabriek"
opgericht in Middelburg in de Seisstraat, die
aanvankelijk met 1215 arbeiders werkte.
De grondstoffen werden vnl. uit Amerika als
mede uit Frankrijk en Oostenrijk aangevoerd.
Grote hoeveelheden melk werden dagelijks en
vaak per roeiboot geleverd door de boeren uit
de omgeving. Het ijs voor de stolling van de
emulsie was uit Noorwegen afkomstig. Dit
bedrijf was zeer kwetsbaar voor conjunctuur
schommelingen. Aan de ene kant was dit een
gevolg van de overzeese aanvoer van grond
stoffen, die op een zeer bewegelijke interna
tionale markt noteerden. Aan de andere zijde
was er een voortdurende scherpe concurrentie
met in prijs sterk fluctuerende vervangings-
vetten n.l. boter voor beter gesitueerden en
reuzel voor de lagere inkomensgroepen. Boven
dien werd er veel geknoeid: vaak werd
margarine onder de naam roomboter verkocht
totdat de Boterwet van 1889 hieraan een
eind maakte.
Het bedrijf, dat in 1896 in handen van de
heer Proos was overgegaan werd in 1917 door
oorlogsmoeilijkheden stopgezet. De diepere
oorzaak vormde echter de concurrentie, die
alleen voor technisch en economisch geperfec-
tionneerde bedrijven was vol te houden.
De meekrapcultuur is in Zeeland van zeer
grote betekenis geweest. Deze twee- of drie
jarige cultuur leverde de meekrapwortel op,
die in de meestoven gedroogd, gestampt en
vermalen werd. De grondstoffen gingen ver
volgens naar de garancinefabrieken, die er
een rode verfstof uit bereidden. Deze garancine
werd vooral veel in de textielfabrieken ge
bruikt. Met behulp van bijmengsels verkreeg
men ook andere kleuren. De firma Salomonson
Cie. exploiteerde in Middelburg zo'n
fabriek, welke 12 arbeiders in dienst had.
Aan het Balkengat te Middelburg had de
firma A. J. Haman een meestoof, waarvan de
gebouwen nog steeds aanwezig zijn. Ook onder
Nieuw- en St. Joosland bevond zich een mee
stoof. Overigens telde Schouwen-Duiveland in
i860 van de 70 Zeeuwse meestoven er 32. Na
het oogstseizoen verschaften zij vele land
arbeiders aanvullend werk. Met de uitvinding
van de chemische bereiding van verfstoffen
aniline uit koolteer gewonnen in 1867
gingen deze bedrijfstak en de meekrapcultuur,
waarvoor Zeeland aan de spits heeft gestaan,
in de jaren 1870 tot 1880 grotendeels ten
onder. In de landbouw nam met name de
suikerbieten-, aardappelen- en zadencultuur
zijn plaats in. Van de in Middelburg in 1825
opgerichte meestoof is bekend dat deze in
1874 werd opgeheven.
In 1857 bevonden zich in Middelburg twee
scheepswerven, één met 70, de andere met 40
a 50 arbeiders werkende. Het waren respec
tievelijk de werf van de voormalige „Com-
mercie-compagnie" ter plaatse waar nu de
„Vitrite" staat en de „Volharding" van de
firma Den Bouwmeester Borsius en v/d Leyé
aan de Kousteense Dijk. Deze werven bouw
den de zgn. Oost-Indiëvaarders (fregatten en
barken), die ook van Middelburg uit werden
bevracht, alsmede schepen voor de „kleine
vaart" op de Europese havens. Het waren
houten zeilschepen, die de scheepvaart toen
nog volledig beheersten. Tengevolge van de
ook door de Nederlandse regering sinds 1850
gevoerde liberalisatie-politiek kwam evenwel
de Nederlandse koopvaardij aldra in het ge
drang van de buitenlandse vooral Duitse
20