De vangst
In 1961 zijn hier in een sleuf, dertig meter diep,
opmerkelijke vondsten gedaan, maar vandaag wil
de het niet vlotten. Keer na keer krabben en here-
mietkreeftjes, spartelende tongen, tastende zee
sterren, veen en steen. Een uur verstreek eer een
bescheiden succes werd geboekt: een fossiele wer
vel, de atlas van een ree, althans van een klein
zoogdier. Daar is dan later op de dag een sche
delfragment van een walvis aan toegevoegd.
„Hoe ziet U dat het van een walvis is?" waagde
een van de bijlopers.
„Geen ander dier heeft zulke zware botten", zei
de expert. En als toegift: „Zo is het heden ten dage
nog: de blauwe vinvis is de geweldigste van alle."
Iemand weerstreefde: „En de mammoet dan, en de
olifant?"
De Wetenschap zei toegeeflijk: „Natuurlijk, die
hebben ook respectabele schedels, maar minder
massief, met grotere holten. Het zwaarst gebouwd
zijn de grote zoogdieren die in het water leven."
's Morgens, voor wij van de Schouwse kust naar de
Noordbevelandse overstaken, was schipper Schot
langs zijn mosselpercelen gevaren. Eén keer
schraapte de kor over de bodem; dat was voldoen
de om alle liefhebbers aan boord in de gelegen
heid te stellen de eerste mossels van het seizoen
te proeven, eerst rauw, later gekookt.
„We zijn een paar weken te vroeg", verontschul
digde Jaap Schot, „er zit nog weinig vis in, maar
de smaak is best. De Schouwenaars zeggen: as
den 'aever in de belle staet bin cle mossels goed.
Verstaat U? En de haver is zo ver nog niet."
Direct na het ophalen van het eerste bot werd het
eerste glas geschonken; dat is een traditie van
achttien jaar Kor en bot. In de uitnodiging had
dan ook duidelijk gestaan: „Niet-essentiële vloei
stof dient den schipper ter hand te worden gesteld
ten algemenen bate."
Het „niet-essentiële" is, de lezers willen ons hoop
ik geloven, niet essentiëel geworden, wel rijkelijk
genoten. Dat wordt mogelijk op het wijde water,
met mossels en een verse tong voor wie daar trek
in heeft.
De bottenvangst viel tegen, het bleef bij de twee
reeds vermelde stukken. En toch zijn bij eerdere
gelegenheden a! vijfduizend kilo interessante been
deren uit de Zeeuwse stromen opgevist: botten van
mammoet, wolharige neushoorn, bison priscus en
reuzenhert. De Schotten schreven het magere re
sultaat van heden toe aan stroomverschuivingen,
die zijn opgetreden na de afsluiting van het Veerse
gat. Hoe dan ook, de stemming werd door de
schamele opbrengst van de dag niet gedrukt. En
's avonds schaarden de bottenvissers zich aan de
maaltijd in het Huis van Nassau te Zierikzee. Een
Vlaams auteur heeft eens geschreven: „het gelach
botste telkens tegen de zoldering".
Op 21 juni 1961 kreeg Piet van Beveren de zilveren
anjer van het Prins Bernhardfonds uit handen van
de Prins. De oorkonde die hem tegelijkertijd werd
geschonken geeft voor deze onderscheiding
de volgende argumentatie: „Voor zijn door liefde
gedragen en door noeste vlijt, ondanks een geringe
vooropleiding, verworven zeer omvangrijke kennis
van zijn stad en land, Zierikzee en Schouwen-
Duiveland. Hierdoor kon hij omvangrijke bijdragen
in woord en geschift leveren aan de geschiedenis
van Zierikzee en ontwikkelde hij zich tot een door
de vakgeleerden zeer hooggeschatte amateur
geoloog en was hij onder meer in staat tot het
tijdig erkennen en behouden van historische en
archeologische monumenten".
Men lean rustig zeggen dat in Van Beveren genera
ties van amateurs of dilettanten, in de goede zin
van het woord, zijn geëerd. Wanneer wij in de
Zeeuwse geschiedenis nagaan wat deze mensen op
84