slechts begaafden in aanmerking kwamen, op de
maatschappelijke ladder omhoog zijn geklommen.
Hij had daarbij het voorrecht op de kweekschool
in Den Bosch een uitnemende leraar en daarbij een
voortreffelijk pedagoog van nationale bekendheid
aan te treffen, namelijk dr. F. B. Trosée, tevens
directeur van de school. Deze voedde zijn leer
lingen op tot kritische, belangstellende mensen
die niet bereid waren de gevestigde meningen
zonder meer aan te nemen. Hij zal het oor van
zijn leerling Cornelissen wel gehad hebben en
deze noemt hem dan ook met zeer grote waar
dering. In 1883 deed Christiaan eindexamen en
als jong onderwijzer die zich een eigen maat
schappelijke levensovertuiging wenste op te bou
wen en daarvoor veel las en studeerde kwam hij
in Geertruidenberg. De band met de rooms-katho-
lieke kerk was al niet sterk maar hier, na een naar
zijn mening zeer onbevredigend gesprek met een
Jezuïetenpater, verlaat de jonge Cornelissen deze
kerk, om er niet meer in terug te keren. Geer
truidenberg was hem echter te klein, hij voelde
zich te veel op de vingers gekeken en dat beviel
deze onafhankelijke figuur allerminst.
MIDDELBURG
Hij solliciteerde naar Middelburg en in 1890 werd
hij hier als onderwijzer aan de rijksleerschool, die
verbonden was en is aan de rijkskweekschool al
daar benoemd. Verscheidene schrijvers over deze
jaren, onder andere Domela Nieuwenhuis, die
hem toch wel heel goed kende, spreken over
Cornelissen als de vroegere leraar aan de rijks
kweekschool te Middelburg. En ook uit zijn eigen
mémoires krijgt men de indruk dat de ex-onder
wijzer Cornelissen wilde suggereren dat zijn
laatste betrekking in de burgerlijke maatschappij
die van leraar was. We kunnen slechts constateren
dat ook deze man niets menselijks vreemd was.
De jaren in Middelburg zijn voor Cornelissen jaren
van studie, van plaatsbepaling en van keuze ge
weest. Naar het schijnt voelde hij zich hier thuis
en kon hij zich hier wel ontplooien. Het geestelijk
klimaat van Middelburg in deze periode is enige
jaren geleden in dit tijdschrift beschreven door
dr. P. J. Meertens. Deze stad, met destijds een
17.000 inwoners, bezat een bovenlaag van con
servatieve, zeer gefortuneerde adel en patriciaat
en daaronder een bredere laag van liberale
burgers. Merkwaardig is dat deze rustige stad
een groot aantal zeer vooruitstrevende, gegoede
burgers onder zijn inwoners telde die wel voor
wat leven in de brouwerij gezorgd zullen hebben.
De meesten van hen waren de liberale beginselen
toegedaan, een enkele was later socialist. Het zou
interessant zijn na te gaan of andere vergelijk
bare provinciesteden in deze jaren eveneens een
dergelijk aantal progressieve burgers telden. Ik
betwijfel dit. Het was overigens niet te verwachten
dat de onderwijzer Cornelissen zou worden op
genomen in de kringen der gegoede burgerij, die
trouwens zelf ook weer onderverdeeld was in
enkele waterdichte compartimenten, maar wel zal
hij gestimuleerd zijn door het vrijzinnige liberale
klimaat in zijn nieuwe woonplaats. Hij deelt mede
dat hij contact had met drie personen uit de
Middelburgse burgerij, namelijk met mejuffrouw
Van der Mey en de heren De Witt Hamer en
Wibaut. Dit drietal kon inderdaad wel tot de zeer
onafhankelijke Middelburgers gerekend worden.
Mejuffrouw Henriëtte van der Mey was van 1885-
1896 hoofdredactrice van de Middelburgse Cou
rant (een vrouw, en dat in de 19e eeuw!) waar zij
met haar beleid een progressieve koers voer.
Mr. J. J. de Witt Hamer, advocaat, was links libe
raal, later vrijzinnig democraat. Hij had in 1886
F. Domela Nieuwenhuis, beschuldigd van majes
teitsschennis, verdedigd. En tenslotte F. Wibaut,
directeur van de houthandel Alberts, in het deftige
Middelburg wel een zeer bijzondere figuur, later
een belangrijk man op nationaal terrein.
Cornelissen maakte deel uit van de Zeeuwse Pro-
pagandaclub, opgericht vanuit de Bond voor Al
gemeen Kies- en Stemrecht. Hij had hier veel
contact met F. P. Oudens, de enthousiaste stations
chef van Arnemuiden, oprichter van een belang
rijke organisatie van spoorwegarbeiders, de
„Spoorwegvereniging" geheten. De Zeeuwse Pro-
pagandaclub bezat een propagada-orgaan, dat
tweemaal per week verscheen: „De Volksstem".
Dit blad werd vervangen door „Licht en Waar
heid". Beide blaadjes werden voor een groot deel
met bijdragen van Cornelissen gevuld en, naar hij
meedeelt, gefinancierd door hem en de drie bo
vengenoemde leden der burgerij. In allerlei artike
len in „Licht en Waarheid" komt het orthodoxe
Marxisme van de Middelburgse onderwijzer Corne
lissen die zich in deze jaren intensief met de studie
van Marx bezig hield, naar voren. Die bijdragen
zijn eenvoudig en verklarend. Moeilijk is aan te
nemen dat dit enigszins droge blaadje de Middel
burgse arbeider erg geboeid zal hebben. Het had
dan ook bijna geen lezers, aldus Wibaut. De
meeste artikelen zijn zeer theoretisch en hebben
niets met Middelburgse, Walcherse of Zeeuwse
toestanden te maken. De latere theoreticus Corne
lissen kunnen we in het blaadje reeds herkennen:
polemisch, theoretisch, grote internationale be
langstelling, naast Marxistische, soms al anarchis
tische geluiden, anti-parlementair en anti-gods-
dienstig. De méns Cornelissen leert men uit zijn
bijdragen niet kennen, evenmin de Middelburgse
of Walcherse arbeider uit de jaren rond 1890 en
ook niet de omgeving waarin die arbeider ver
keerde. Het zijn de jaren van de landbouwcrisis,
waarvan onder andere P. J. Bouman ons het trieste
beeld heeft getekend, maar waarover Cornelissen
noch in „Licht en Waarheid", noch in zijn Her
inneringen met een woord rept. Men vraagt zich
af: zag hij de mens wel voor wie hij streed, of
zag hij alleen een abstract beeld van een andere,
betere wereld voor zich?
Cornelissen studeerde veel in deze jaren op eco
nomisch en sociaal terrein en de resultaten van die
studie zijn soms goed merkbaar in de bijdragen
aan „Licht en Waarheid". Maar de studie viel hem
niet altijd even gemakkelijk en vooral op „Das
Kapital" van Marx zwoegde hij enorm. Er was,
beweert hij, niemand in zijn omgeving die hem
daarbij kon helpen. Hij deelde zijn moeilijkheden
98