denken en handelen. Zo zou men door kunnen gaan: de mensheid heeft vele tientallen toekomst beelden gekend, die het leven-in-het-heden hebben bepaald. Overigens behoeft een toekomstbeeld niet bij voorbaat voor iedereen identiek te zijn aan een na te streven ideaal, ik duidde daar al op. Voort gang betekent niet voor een ieder vooruitgang, integendeel, het vooruitgangsideaal van de één kan het schrikbeeld van de ander zijn. Oók in het Zee land van vandaag herkent men die tegenstelling. Er is dan sprake van een soortgelijke spanning als in dat oude Chinese verhaal: er zijn er onder ons, die de boer vooral beklagen omdat zijn paard is weggelopen, er zijn ook anderen die hem geluk wensen omdat nu de wilde paarden aankomen. Voor Zeeland zou men kunnen zeggen dat 1953 het jaar was, waarin het paard wegliep: de ramp deed veel van het oude verdwijnen. Maar ziet, terwijl we nog treurden, kwamen nieuwe (naar het inzicht van sommigen: nogal wilde) paarden: het deltaplan, dammen, verbindingen, nieuwe kansen. Zie ik het goed dan zijn we op dit ogenblik bezig deze nieuwe paarden te temmen, maar er zijn er even eens die geloven dat we hard bezig zijn onze benen te breken. In deze verscheidenheid van op vatting zitten we ook vandaag bijeen. Willen we nu met elkaar over deze zaken met vrucht kunnen spreken, dan moeten we eerst en vooral weten wat precies ons toekomstbeeld is en hoe het tot stand is gekomen. Daarbij gaat het vooral om het wat ik zou willen noemen „officiële" toekomstbeeld, omdat dit in de praktijk de meeste kans maakt om werkelijkheid te worden. Het „officiële" beeld is geloof ik vrij nauwkeu rig te construeren uit stukken en feiten. Dat lijkt mij thans de eerste opgave: namelijk een poging te ondernemen het officiële toekomstbeeld en zijn totstandkoming te schetsen opdat we dat beeld aan ons persoonlijk vooruitgangsideaal kunnen toetsen. In dit verband nog één citaat van Romein. Hij waarschuwt voor de illusie dat men geen keus zou hoeven te maken, dat men zich neer zou kunnen leggen bij de realiteit van de voortgang. Realist zijn komt neer op de waan dat de werkelijkheid goed is zoals zij is. We doen er beter aan ieder voor zich vast te stellen waarhéén we willen, dit willen daarmee doelbewust scheidend van hoe alles in feite voortgaat. DELTAPLAN Indien wij aannemen dat voor Zeeland 1953 het jaar was, waarin „het paard wegliep", dan kan nauwkeurig de datum worden aangegeven waarop het met andere paarden terugkwam, namelijk 27 februari 1954. Op die datum sloot namelijk de deltacommissie haar derde interim-advies af, waar in werd gekozen voor de afdamming van de zee gaten en waarin tevens de hoofdlijnen van het deltaplan werden aangegeven, hoofdlijnen die sindsdien niet meer zijn gewijzigd. Even ter herinnering: de deltacommissie was het advies college voor de minister van verkeer en waterstaat, ingesteld na de stormvloed van februari 1953. De commissie stond onder voorzitterschap van de toenmalige directeur-generaal van de rijkswaterstaat, ir. A. G. Maris en toog onverwijld na haar instelling op 18 februari 1953 aan het werk. Zij bracht in totaal vijf interim-adviezen uit en formuleerde op 10 december 1960 een eindrapport, voorzien van vele bij lagen waarin allerlei deskundigen deelterreinen van het afsluitingsplan nader behandelden. Eindrapport, interim- adviezen en bijlagen vormen een indrukwekkende rij van zes boekdelen. In februari 1954, ruim een jaar na de ramp, kwam dus het deltaplan op tafel. Weliswaar was voor die datum reeds algemeen bekend dat de commissie met een afsluitingsplan voor de draad zou komen, maar de uiteindelijke vormgeving werd pas in 1954 gepubliceerd. Op dit derde interim-advies is voor een groot deel ook de deltawet gebaseerd, waar van het ontwerp op 16 november 1955 werd inge diend. Het is nu zovele jaren later boeiend na te gaan hoe de eerste reacties op het deltaplan waren. Voor ons is daarbij vooral van belang na te gaan of deze reacties van Zeeuwse zijde een duidelijk en omlijnd toekomstbeeld voor deze pro vincie opleverden. Het antwoord is: neen. Er was weliswaar grote belangstelling voor het deltaplan, ik ben geneigd om zelfs te spreken over een „nieuwshonger" in die dagen bij vele Zeeuwen, maar de belangstelling was vooral technisch ge richt en had ook te maken met de consequenties voor landbouw en met name visserij. De tech nische belangstelling was begrijpelijk in de sfeer van die dagen: de ramp lag nog vers in het geheu gen en men wilde in deze provincie vooral weten hoe zulk een ramp in de toekomst kon worden voorkomen. Er is in die eerste periode daarop moet na drukkelijk de aandacht worden gevestigd geen sprake van een omlijnd toekomstbeeld voor Zee land. Er is wel een zoeken en tasten, een voorlopig opperen van mogelijkheden in omstandige discus sies. En bij die heel voorlopige beeldvorming speelt de industrialisatie zeker geen dominerende rol. Er zijn allerlei vergaderingen en congressen gehouden, vooral om voorlichting te krijgen om vervolgens de vraag aan de orde te stellen welke voor- en na delen aan het plan verbonden zouden zijn. De deltaprovincies hielden zo'n congres in Schevenin- gen, de ZLM deed dat in de zomer van 1954 en op dezelfde dag hield de Maatschappij voor nijverheid en handel in Maastricht een congres over het deltaplan, een bijeenkomst die door het Zeeuwse departement was geïnspireerd. Er was een bijeen komst over hetzelfde onderwerp van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in Breda, enfin het was een periode, waarin het deltaplan menigeen volledig in de ban had. Dank zij die discussies evenwel begon wat men zou kunnen noemen het „toekomstdenken" een rol te spelen. Toen in 1956 een sociologisch rapport verscheen over de ramp ik doel op „De februari- ramp" van Ellemers werd daarin in een noot gewezen op de diverse conferenties, congressen en publikaties, die de toekomst van het deltagebied tot onderwerp hadden. Uit zulk een terloopse en kennelijk later toegevoegde opmerking blijkt dat een verschil in denken tengevolge van het delta plan begon op te vallen. Maar nogmaals: in dit andere denken speelt de industrialisatie nog geen dominerende rol. 74

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 2