Lezing mevrouw mr. Kannegieter
Tijdens de laatste bijeenkomst in het seizoen
1967/1968 van het Zeeuwsch Genootschap der
Wetenschappen, sprak mevrouw mr. C. Kanne
gieter over het onderwerp: „Spot en Satire
in de Middeleeuwen".
Spreekster ving haar betoog aan met een be
knopte analyse van deze beide expressievormen.
Door de spot worden bepaalde handelingen,
eigenschappen cf toestanden belachelijk ge
maakt. Hierdoor wordt machtsvertoon onder
graven en opgeblazen eigenwaan doorprikt.
Door het resulterende lachen van de toeschou
wers wordt bovendien een psychische ontspan
ning bereikt, die de angst voor hetgeen men
sterker achtte, wegneemt. De bedoeling van de
satire is het signaleren van misstanden om an
deren er toe te brengen deze zelf te onder
kennen en te bestrijden.
Spot zowel als satire bedienen zich van de
humor om hun doel te bereiken.
Achtereenvolgens werden bepaalde verschij
ningsvormen van de humor behandeld, die in
de klassieke wereld, bij Egyptenaren, Grieken
en Romeinen voorkwamen. Het woord „satire"
zelf bleek afkomstig te zijn van de Bacchus-
cultus en eigenlijk bokken-spel te betekenen.
Bij religieuze processies in Griekenland en
Rome was men gewend spotliederen te laten
zingen door beroepsacteurs, die hierin zonder
aanzien des persoons, toestanden en personen
hekelden. In de middeleeuwen namen rond
reizende variété-artisten deze traditie over. Hun
optreden vormde een welkome onderbreking
in de vaak neerdrukkende ernst van de kerke
lijke plechtigheden. De middeleeuwse nar is
nog een late nazaat van deze „mime" (romeins
toneelspeler).
Figuren uit de klassieke mythologie vormen
samen met elementen, afkomstig uit de noor
delijke sagen en legenden, de motieven voor
beeldhouwwerk en miniaturen.
Aan de zogenaamde Bestiaria, de dierenboeken,
zijn de imaginaire dierfiguren ontleend, samen
gesteld uit delen van verschillende dieren of
mensen en dieren. Dit correspondeerde met het
bijgeloof van de middeleeuwer, die zich om
ringd waande door een wereld van vijandig
gezinde geesten en demonen.
In de illustraties der handschriften worden deze
plaaggeesten vaak op hun beurt te pakken ge
nomen. Zij worden dan afgebeeld met welis
waar menselijke, maar foeilelijke tronies.
In de latere middeleeuwen ontstaat er steeds
meer verzet tegen de feodale maatschappij.
De ridder-epiek, de heldhaftige ridderroman,
wordt geparodieerd in de dierenepiek. De
hoofdrol is hier aan dieren toebedeeld, ener
zijds om het komische effect, maar vooral ook
om de auteurs te vrijwaren tegen represailles.
Het meest bekende voorbeeld hiervan is het
gedicht „Van den Vos Reinaerde".
De hoofse ridderroman vindt haar tegenhanger
in het realistische genre literatuur, zoals dit
zich in Frankrijk en Vlaanderen ontwikkelt, en
waarin bij voorkeur huiselijke tafereeltjes wor
den beschreven. Vooral Vlaamse beeldende
kunstenaars laten zich inspireren door deze
verhalen bij de keuze van motieven voor de
verluchting van de gotische manuscripten, voor
hun beeldhouw- en houtsnijwerk en bij het
ontwerpen van uithangborden en gevelstenen.
In de 12e en 13e eeuw worden vooral de volks
klassen het slachtoffer van de voortdurende
machtsstrijd tussen de maatschappelijke stan
den. Grote geesten, zoals Jacob van Maerlant
en Jan van Boendale hekelen op scherpe wijze
de losbandigheid en de weeldezucht van adel
en geestelijkheid. Vooral de strijd van de boe
ren tegen hun onderdrukkers, de ridderschap,
geeft aanleiding tot hekeldichten en spotpren
ten.
Op het eind der middeleeuwen reageert de
mens zijn beklemmende angst in de zich snel
veranderende wereld af door een verering van
twee idolen: zotheid en dood. Er werden broe
derschappen van de zatheid gesticht, die zich
een zottenpaus kiezen. Hun feesten, ezelsmis
genaamd, hielden ze bij voorkeur in de kerk.
Het folkloristisch motief van het Narrenschip
of de Blauwe Schuit, een stuurloos scheepje,
bemand met een onverantwoordelijke beman
ning van dwazen, wordt door verschillende
auteurs en beeldende kunstenaars overgeno
men. (Sebastiaan Brandt, Jodocus Badius, Je
roen Bosch).
Dodendansen worden eerst afgebeeld op de mu
ren der kerken, om de gelovigen aan de be
trekkelijkheid van al het aardse streven te her
inneren. In de 15e eeuw worden echter derge
lijke macabere scènes door levenden opgevoerd,
soms in tegenwoordigheid van hooggeplaatste
personen.
Het satirisch realisme van deze laatsten, dat in
vroeger jaren tot uiting kwam in hun minia
turen en beeldhouwwerk, vinden we nu terug
in hun schilderijen. Met name gebruiken de
graveurs en schilders dit genre om een aan
klacht te richten tegen de voordurende onder
drukking van „de kleine man" en bovendien
om de klasse der underdogs te verheerlijken
als een bron van vitaliteit. (Deze tendens vin
den we in sterke mate bij Pieter Breughel de
Oudere.
De satirische composities van de Zuid-Neder
landse schilder Jeroen Bosch zijn, zoals uit dit
alles blijkt, geen op zich zelf staand verschijn
sel, maar een logisch vervolg op de ontwikke
ling van de kunst gedurende de middeleeuwen.
Meer dan zijn tijdgenoten was Bosch echter ge
ïnteresseerd in het zieleleven van de door hem
uitgebeelde mens. Op treffende wijze heeft hij
de tragiek weergegeven van de mens, die zich
overgeleverd weet aan een vijandige wereld.
Deze lezing werd geïllustreerd door talrijke
dia's, waarbij ook, aan de hand van detail-
opnamen, de symboliek in de schilderijen van
Jeroen Bosch nog uitvoerig werd behandeld.
104