die dit werkstuk toen maakte nogal overrompelend: het maakte destijds een grote opgang en werd be schouwd als een visionair antwoord op de kansen voor Zuid-Holland, door het deltaplan ontstaan. De ontwerper van het plan was verbonden aan de provinciale planologische dienst Zuid-Holland. Het voorzag in een haven- en industriebekken rond het Haringvliet, waarbij aan Zeeland vrijwel uitsluitend recreatieve functies werden toegekend. Kort vóór de zomerzitting van de staten stelde daarop het statenlid Schorer een viertal vragen aan het col lege, die als volgt kunnen worden samengevat: Wordt het nu geen tijd om een Zeeuwse delta-visie te poneren en om tot een Zeeuwse beleidslijn te komen? Moet daarvoor niet op korte termijn worden gestreefd naar de instelling van een Zeeuws deltabureau, waar de coördinatie van Zeeuwse adviezen tot een concrete be leidslijn kan leiden? Deze vragen hadden weer datzelfde onbehagen als achtergrond: is er wel een Zeeuwse visie, wordt van de hier aanwezige deskundigen wel voldoende geprofiteerd? Het antwoord van gedeputeerde sta ten, dat ongeveer een week later kwam, was onbe vredigend: géén deltabureau, maar een breed- samengestelde commissie met een deskundig secre tariaat. Tevoren was van dit plan al het een en ander naar buiten gekomen, namelijk tijdens de algemene vergadering van de ZLM op 21 juni 1956 in Domburg. Daar had voorzitter ir. M. A. Geuze aangehaakt op de vragen van statenlid Schorer, waarop de commissaris der koningin in een korte toespraak had verklaard: „Wij overwegen op zeer korte termijn zelfs over enkele weken tot instelling van een commissie, waarin zitting zullen nemen allerlei belanghebbenden zoals gemeenten, polders, waterschappen enzovoort, teneinde deze hele materie breder aan te pakken dan tot dusver gedaan". In het antwoord van gedeputeerden aan de heer Schorer werd dit nader uit de doeken ge daan: het college zag in het secretariaat van deze commissie een centraal punt voor de activiteiten, waarmee gedeputeerde staten een nauw contact zouden onderhouden. Ook de deltacommissie uit de staten zou in dit contact worden betrokken". Het was in die dagen duidelijk dat de staten en het college van gedeputeerden op twee totaal ver schillende golflengten bezig waren. Gedeputeerden wilden met de commissie kennelijk aan vele ver langens voldoen. Er was namelijk korte tijd te voren o.m. door het gemeentebestuur van Goes en de afdeling Zeeland van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aangedrongen op een Zeeuwse deltacommissie, aan welk verlangen gede puteerden blijkbaar tegemoet wilden komen. Het secretariaat van deze commissie zou dan tegelijker tijd het werk kunnen doen dat de heer Schorer aan een deltabureau had toegedacht. Maar dat was een miskenning van de zaken, waarom het feitelijk ging. Het ging om: de formulering van een Zeeuwse visie dóór het provinciaal bestuur, voorts een voort durende opmerkzaamheid van het provinciaal be stuur op de delta-ontwikkelingen in die dagen werd de uitdrukking „waakhond" gebruikt - als mede een goede coördinatie van aan het provin ciaal bestuur uitgebrachte ambtelijke adviezen. Op 27 juli 1956 kwamen de staten bijeen. De zitting opende met een verklaring van de commissaris der koningin en daaruit bleek dat het college een ommezwaai had gemaakt: de breed-samengestelde commissie was van de baan en in plaats daarvan werd een „dienst deltaproblemen" aangekondigd, waarin planologische dienst, provinciale waterstaat, ETI en stichting Zeeland als gelijkwaardige part ners werden opgenomen. De hoofden van deze diensten zouden elke week bijeenkomen ter bespre king van deltaproblemen en éénmaal in de veertien dagen zou men met gedeputeerde staten vergade ren. Deze dienst is later bekend geworden onder de naam „werkgroep deltazaken". STUDIE-OBJECTEN Over deze ontwikkeling bleek algemene vreugde te bestaan in de staten. Zij was niet voorbarig: nog geen drie maanden later, namelijk op 4 oktober 1956 werd het schema van studie-objecten gepu bliceerd, het Zeeuwse antwoord op de uitdaging die het deltaplan stelde. Een schema van vijftien punten: o.a. centrale weg, vaste verbinding Wester- schelde, ruimtelijke indeling Zandkreek en Veerse Gat, industrie- en havenbekken in de Westerschel- de, haven- en industriegebied kanaalzone, wegen schema buiten de centrale weg, bekken voor oester cultuur in Grevelingen en Brouwershavense Gat, afsluiting oostelijk bekken van de Oosterschelde, de economische en sociale positie van Veere na de uitvoering van het Drie-eilandenplan, idem van Yerseke na de Oosterschelde en Bruinisse na afslui ting in Grevelingen, inpoldering land van Saeftinge, watersportrecreatie Deltameer. Zoals men ziet: sommige van deze wensen zijn het „vervuliings- stadium" al voorbij of heel wat dichter genaderd dan in 1956. Dank zij de werkgroep werd voorts kort voor de behandeling van de deltawet in de tweede kamer een documentatiemap gepubliceerd, waarin de Zeeuwse wensen ten aanzien van deze wet waren gepreciseerd. Op dit punt gekomen zou ik de ontwikkeling, zo als die tot nu toe in dit betoog is gereconstrueerd, nog eens willen samenvatten in een tijdschema. In de eerste plaats februari 1953, de stormvloedramp. Een gebeurtenis die grote ontreddering teweegbrengt en een breuklijn in de Zeeuwse geschiedenis betekent. De gevolgen waren talrijk en van verstrekkende aard, ik denk aan de evacuatie, aan het rampherstel, aan de her verkaveling en zij het later aan de waterschaps concentratie. Ramp en gevolgen leverden een zodanig schokeffect op dat men in dit gewest eerder spreekt over vóór en na de ramp dan over vóór en na de oorlog. Een jaar na de ramp, in februari 1954, komt het antwoord op de uitdaging, die de ramp aan Nederland had ge steld: het deltaplan. Een project, dat hier grote en in tensieve belangstelling krijgt, zonder dat men al on middellijk precies weet wat er mee aan te vangen. Het plan roept vele vragen op en men begint daar over na te denken. In datzelfde jaar 1954 wordt van diverse kanten, met name in de staten van Zeeland, gevraagd wat nu precies een Zeeuws deltabeleid moet inhouden. In feite gaat het hier om een vragen naar een toekomstbeeld. In 1955 is er sprake van een intensieve deltadiscussie in allerlei kring, een discussie die wordt geïntensiveerd na 76

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 4