de verschijning van het ontwerp-deltawet in november van
dat jaar.
In april 1956 wordt door de PPD Zuid-Holland het plan-
Langen gepubliceerd, een aanduiding van mogelijkheden
voor Zuid-Holland na uitvoering van het deltaplan. Alge
meen wordt nu de vraag gesteld: wat doet Zeeland?
Geeputeerde staten kondigen aanvankelijk een breed
samengestelde commissie, een soort delta-raad, aan, een
voornemen waarop veel kritiek wordt uitgeoefend. Het
college ziet van dit plan af en besluit tot instelling van
de werkgroep deltazaken, in feite een coördinatie van
het werk van bestaande diensten en deskundigen.
Oktober 1956: pubükatie van het programma „studie
objecten", de Zeeuwse visie op de nieuwe situatie, waarin
deze provincie na publikatie van deltaplan en -wet was
gekomen. Tevens de formulering van het Zeeuwse toe
komstbeeld.
Ik geloof dat dit programma „studie-objecten" van
oktober 1956 van het grootste belang was en nog
altijd is voor wat het officiële Zeeland als voort-
gangsideaal zag en ziet. Wanneer men dat pro
gramma van objecten bekijkt, herkent men in feite
het toekomstbeeld dat nög altijd geldig is. Welis
waar is er in de loop der jaren aan veranderd en
geschaafd, mede onder invloed van omstandig
heden buitenaf, maar in globale opzet is het gelijk
gebleven. In 1956 ook beginnen de formuleringen
op te duiken, die men vandaag nog altijd hoort.
De econoom, van wie ik U zoeven een citaat uit
1955 gaf, waaruit een gereserveerde toekomstver
wachting op de industriële ontwikkeling van Zee
land bleek, zegt één jaar later over het schema
studie-objecten
„De havenfunctie van de Westerscheldemonding komt nu
naar voren. Hier ligt een soortgelijk gebied als de Nieuwe
Waterweg en het Noordzeekanaal, waarvan het dan ook
voor een deel functies kan overnemen. Men denke aan de
vestiging van chemische industrieën dicht bij zee, zulke
standplaatsen zijn in Nederland weinig talrijk. Vlissingen en
Terneuzen zullen dan ook zeker goede ontwikkelingskansen
krijgen."
Het besluit van gedeputeerde staten om de werk
groep deltazaken in te stellen was naar mijn ge
voel een essentieel moment in de historie van Zee
land. Dat klinkt misschien wat overdreven maar
het is het allerminst. Het was namelijk het afscheid
van het oude Zeeland met een op oude leest ge
schoeid bestuur. Dat oude Zeeland had niet of
slechts in geringe mate de noodzakelijkheid gekend
om gebruik te maken van een omstandig apparaat
van deskundigen. Er heerste de sfeer van (eens
door het statenlid Kodde geformuleerd): „hoedt U
voor deskundigheid". Maar de nieuwe situatie
stelde geheel andere eisen: de deskundigen werden
volstrekt onmisbaar. Zij kregen daardoor een veel
belangrijker plaats dan in het oude Zeeland ooit
denkbaar was geweest. Hun invloed was op de
gehele Zeeuwse samenleving merkbaar: de werk
groep heeft in het eerste jaar van haar bestaan
enorm veel voorlichting gegeven, men trok de
provincie door om in vergaderingen en bijeen
komsten te vertellen over het programma studie
objecten, men noemde deze voortdurend op reis
zijnde deskundigen in die dagen wel eens „the
deltaboys". De invloed was uiteraard het meest
merkbaar in het bestuur, namelijk door de in
diening van adviezen die hun weerslag op het
beleid hadden.
FUNCTIONARISSEN-ELITE
Zeeland kwam na oktober 1956 in een andere sfeer,
het kreeg een toekomstbeeld, iets dat het eigenlijk
sinds de negentiende eeuw niet meer had gehad.
Het had zich leren zien als een „doodlopende
straat", nu plotseling bleken er nieuwe kansen en
mogelijkheden te zijn, een perspectief dat velen
fascineerde en nog fascineert. Zeeland trad met
dit toekomstbeeld mede de moderne welvaarts
staat binnen, door Thoenes aangeduid als „ver
zorgingsstaat". In zulk een staat speelt de des
kundigen-elite een belangrijke rol, betoogt Thoe
nes: „Achter de gekozenen staat een deskundig
apparaat van ambtenaren, semi-ambtenaren en
adviseurs, een functionarissen-elite."
De functionarissen-elite heeft Zeeland zijn toe
komstbeeld gegeven. In de eerste plaats diegenen
die het deltaplan ontwierpen en die het uitvoeren,
daarmee het raamwerk leverend waarin een eigen
visie kon worden opgebouwd. In de tweede plaats
de groep van adviseurs, die op grond van studie
maar ook door hun creativiteit op hun vakgebied,
de bouwstenen wisten aan te dragen, waarmee het
beleid een toekomstbeeld kon samenstellen. Een
moderne ontwikkeling, typerend voor onze tijd,
een ontwikkeling die geheel past in het industriële
systeem van onze maatschappij waarin men steeds
meer naar een technostructuur groeit. Weliswaar
ligt de beslissing uiteindelijk bij de beleidsinstan-
ties, bij de gekozenen, maar de inbreng van de
functionaris is zo groot en zijn kennis zo gespe
cialiseerd dat de uiteindelijke inspraak van de
gekozenen gering is. Een verschijnsel dat evenwel
niet uitsluitend Zeeuws is, maar bij de moderne
welvaartsstaat behoort. Overigens moet ik er op
wijzen dat het beleid in Zeeland en ik doel
hier vooral op de staten van deze provincie
zich geheel hebben geïdentificeerd met het hier
bedoelde toekomstbeeld. Een identificatie waar
voor ik niet alleen begrip heb, maar waar ik het
ook eens mee ben.
ZEEHAVENONTWIKKELING
Als ik nu dit officiële toekomstbeeld zou moeten
samenvatten in één woord, dan zou dat het beste
kunnen gebeuren met „zeehaven-ontwikkeling".
Weliswaar is deze aanduiding te éénzijdig en legt
zij een te zwaar accent op één bepaald onderdeel
van het beeld, maar hef geeft wel aan waarover
de discussie in feite gaat. Een discussie met die
genen die hun prioriteiten anders leggen: land
bouw, natuurbescherming, recreatie, waarbij voort
durend ook het woord „leefbaarheid" wordt ge
bruikt. Dit laatste wil overigens niet zeggen dat
de voorstanders van zeehavenontwikkeling de leef
baarheid niet in hun beschouwingen zouden op
nemen. Het nieuwe in het beeld is inderdaad de
zeehavenontwikkeling in moderne zin, een ontwik
keling die vóór 1956 voornamelijk was gereserveerd
voor Rotterdam en in mindere mate voor Amster
dam.
Dit toekomstbeeld, dat zulk een duidelijk accent
legt op de zeehavenontwikkeling langs de Wester-
schelde, werd buiten Zeeland niet onmiddellijk ge-
77