HET HEDEN Wij zijn thans het heden genaderd. Ik schetste U de wisselwerking tussen aanvankelijk Zeeuwse visie en nationale denkbeelden, waarbij zonder enige twijfel de Zeeuwse opvattingen bevruchtend werk ten op de nationale inzichten. Ik geloof dat nu de wisselwerking een omgekeerd effect heeft: nu eenmaal in nationaal verband bepaalde lijnen zijn getrokken heeft dit tot gevolg gehad dat de Zeeuwe adviserende beleidsinstanties de nationale conceptie in regionaal verband hebben bekeken en bestudeerd. Ook hier is er weer sprake van een aandringen daarop vanuit de beleidssfeer: zoals in 1954 werd gevraagd om een Zeeuws ant woord op het deltaplan, zo werd in 1966-1967 in de staten gevraagd om een studie naar aanleiding van de nota ruimtelijke ordening II en de zeehaven nota. Dat antwoord is gegeven in de Structuur schets 1967 van gedeputeerde staten, ook wel aan geduid als „het gele boekje". In deze schets wor den enkele correcties aangebracht op de nota ruimtelijke ordening II, onder andere in die zin dat Zeeland (anders dan in de nota) geen be volkingsaantal van 750.000 in 2000 wordt toe gedacht, maar van 600.000. Dat zou binnen het Zeeuwse territoir leiden tot een behoefte aan industrieterreinen in 2000 van 12.000 tot 15.000 ha. Bij de discussies van de afgelopen jaren is nog een nieuw element naar voren gekomen, namelijk dat van de territoriale schaalvergroting. De wis selwerking treedt niet alleen op tussen rijk en pro vincie, maar ook tussen Zeeland en zijn buren: Rotterdam, Noord-Brabant, België. Elders is men tot dezelfde erkenning gekomen, de erkenning namelijk dat men eikaars complement is. Vandaar het ontstaan en het optreden van het Overleg orgaan zeehavenontwikkeling zuidwest-Nederland, waarin samenwerken Noord-Brabant, Zeeland, Zuid-Holland, Rijnmond en Rotterdam. Daarin heb ben de partners hun plannen ingebracht om ze met elkaar te bestuderen en zo mogelijk te harmo niseren. Een opvallende schaalvergroting. Een mar kant punt bij deze ontwikkeling is dat de Zeeuwse situatie uit 1956 zich in groter verband vrijwel heeft herhaald. Ik doel hier op het optreden van de functionarissen-elite. De functionarissen hebben een rapport opgesteld, gebaseerd op hun studies, welk raport daarna is behandeld en overgenomen door de beleidsinstanties. Het rapport is sindsdien bekend geworden als het „groene boekje". Het toekomstbeeld van Zeeland zoals dat is te vinden in dit boekje, is alweer een beeld dat in hoofd zaken is gemaakt door de functionarissen. Bij de beleidsinstanties is hef -men mag wel zeggen - met vrijwel algemene instemming aanvaard. In het groene boekje is in feite het patroon voor de be leidsbeslissingen voor zuidwest-Nederland in de toekomst aangegeven. Het ligt nu bij de regering. Te zijner tijd zal het interessant zijn na te gaan of het eenzelfde invloed heeft gehad als de aan vankelijke Zeeuwse visie achteraf gezien in nationaal verband. Ik noemde U zoëven ook België als complementair element van Zeelands ontwikkeling. In concrefo kan dat in een nabije toekomst een rol gaan spelen rond het zogenaamde Baalhoek-kanaal, de verbin ding die Antwerpen van de linker Schelde-oever naar de Westerschelde wenst op een voor een deel Nederlands gebied. Hier zou een aanslui tende industriële ontwikkeling kunnen ontstaan, waarbij nu al wordt gesproken over een inge polderd Saeftinge, aan welk gebied vroeger uit sluitend een agrarische bestemming was toe gedacht. Zo zien wij op dit ogenblik het officiële toekomst beeld voor onshef beeld van Zeeland vooral als zeehavengebied, zoals aangegeven op de kaart die bij het groene boekje hoort. Wat aanvankelijk in 1956 - werd geformuleerd als een reeks van studie-objecten, is voor een klein deel uitgevoerd of in uitvoering, is voor een ander deel verfijnd in de vorm van een planning op lange termijn. In 1953 „liep het paard weg". Thans, in 1968, zijn we bezig met het temmen van de dieren, die het weg gelopen paard heeft meegebracht. De vraag die ons thans na deze opsomming van feiten moet bezighouden, luidt vooral: is de hier geschetste gang van zaken een voortgang of een vooruitgang? Is het toekomstbeeld tevens een ideaal-beeld of is dat niet het geval? Het is een vraag, waarop ik hier niet hoef te antwoorden, maar die vanavond en morgen vooral U moet bezighouden. We behoeven niet te verhelen dat er in Zeeland geen eenstemmigheid heerst. Als ik naga bijvoorbeeld hoe aan de kant van de na tuurbescherming over de gang van zaken wordt gedacht, dan weet ik dat de huidige ontwikkeling in Zeeland in die kringen zeker niet als een voor uitgang wordt aangeduid. Zo zijn er biologen, die fel ageren tegen de eerste fase van de constructie die we nu bespreken, namelijk het deltaplan en daarvan in hef bijzonder de afsluiting van de Oosterschelde. Tijdens het Oosterscheldecongres van vorig jaar zijn tegen die afsluiting nog weer eens een aantal bezwaren naar voren gebracht. En wat de Westerschelde betreft, de contactcom missie voor natuur- en landschapbescherming heeft zich in samenwerking met het Zeeuws Landschap teweer gesteld tegen wat men in deze kring noemt „de overrompelende ontwikkelingen langs de oever van de Westerschelde". Men heeft voorts als me ning uitgesproken dat het complex platen en schor ren ten westen van Terneuzen en het Verdronken land van Saeftinge onaantastbaar moeten zijn. Anderen weer menen dat Zeeland niet verstedelijkt moet worden, maar een plattelandsprovincie moet blijven als een soort rustpunt temidden van grote agglomeraties, een opvatting die men bij sommige leden terugvindt van bijvoorbeeld de vereniging Vrienden van Veere. Voortgang of vooruitgang? Het is een vraag die ook diegenen raakt, die vertrouwd zijn met de geestelijke achtergronden van hef traditionele Zee land. In 1954 reeds betoogde Breek toen her vormd predikant in Kattendijke dat de religieuze signatuur van Zeeland dat hij toen aanduidde als „het land der nadere reformatie" -tengevolge 79

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 7