god zij lof is geen heel goed duijtz
164
uitvoerig besproken, en door Vondel in
zijn Hecuba nagevolgd, in zijn Psalmberij
ming op te nemen? De Haarlemse predi
kant Ampzing liet een taalbericht vooraf
gaan aan zijn Beschrijvinge van de Stad
Haarlem. Niets bijzonders dus, zo'n toe
voeging. De Huybert excuseert zich voor
de slordigheid van formulering van de
grammaticale regels, het terzijde laten van
de uitzonderingen en de gebrekkige vorm
geving van het geheel. Aanstonds kom ik
op de grammaticale zaken terug; voor
eerst vraagt de eigenlijke voorrede de aan
dacht en de psalmberijming zelf.
Voorrede
De voorrede is pas naar waarde te schat
ten als we voortdurend de psalmberijming
van Marnix voor ogen houden. Men dient
als 20e-eeuwer goed te beseffen dat de
figuur van Marnix, zijn literaire kwalitei
ten, zijn kennis op theologisch gebied zo
indrukwekkend was, dat elke vroege ze-
ventiende-eeuwer die zich op deze gebie
den waagde een moeilijk te overtreffen
voorganger had. Men dient zijn werk in
zulke gevallen te rechtvaardigen, ook aan
de man te brengen natuurlijk. De Huybert
heeft grote waardering voor Marnix' werk.
Niettemin heeft hij bedenkingen: Marnix
heeft niet letterlijk genoeg vertaald (men
herinnere: van woorde te woorde in de
titel). Bovendien verwijt De Huybert hem
dat hij... ,,de wijze van spreken, die de
He ij li ge Schrift gebruykt, veranderd ende
de se/ve gevougd heeft naar de wij se van
spreken, die onder den gemeenen man in
swang gaat".
de Huybert verklaart dit door het ver
langen de dogmatische opvattingen der
Gereformeerde kerken scherp te laten uit
komen en het verlangen door niet al te
veel van Datheen af te wijken zijn
Marnix) berijming ingang te doen vinden.
Daarnaast voegt De Huybert zich bij de
tegenstanders van Marnix op het punt van
het gebruik van het woord du, dat Marnix
met grote hardnekkigheid en klemmende
argumenten blijft gebruiken (17). We cite
ren ter toelichting van deze, in die tijd,
brandende kwestie, een en ander uit
Marnix voorrede bij de 1e dr., Antwerpen
1580, zijn ,,Waerschouwinge aen den
Ch(r)istelijcken Leser":
,,De sommighe sullen ons ooc willen be
rispen van wegen der wyse van spreken
die wy in dese onse oversettinghe hebben
a/omme ghebruyct, stellende inde p/aetse
van (ghy) ende (U) (dwelck hedensdaegs
meest in dese landen ghebruyckelijk is,
a/smen eenen persoon al/eene aen-
spreeck) de oude ende ongewoon/ijcke
woorden van (du) ende (dy).
Met andere woorden en Marnix ver
volgt ook zo ongeveer onze voorouders
gebruikten in het enkelvoud du, gelijk het
ook in oude boeken wordt gevonden en
die gewoonte wordt niet meer gevolgd,
maar wij moeten niet de verdorven wijze
navolgen om gij te gebruiken in enkelvoud
en meervoud, alleen onderscheiden door
toevoeging in het laatste geval met lie
den. Marnix weet het fraaier, doch uitvoe
riger te zeggen. En dus dat so wan
neer men God den Heere aanspreeckt ofte
bidt, men niet anders en spreeckt dan int
getal van eenen..., om dies te meer de
hooge ende eenige Maiesteyt Godes [die
met s'menschen smeecke/ycke woorden
niet en can verciert ofte verhoogt worden
te kennen te gheven".
,,Soo wie tot Godt ofte eene persoone
al/eene spree ken de wilt seggen, ghy hebt,
oft ghy doet, om daernaer spreekende tot
velen, gedrongen te sijn sich(l) te behel
pen met dat bywoordt (Heden) die mach
synen sin daerinnen vo/ghen ande singhen
de Psalmen van M. Peeter Dathen ofte
se/e andere betere dichten".
Waarom is De Huybert tegen het gebruik
van du\ de hardigheyd des gevolgs, in het
Nederlands bovendien niet meer aanwe
zig. ,,T/uijt(.te seer hard in de oor en
van den Nederlander te singen". Marnix'
argument, hierboven geciteerd onder
schrijft hij natuurlijk, maar onze voor
ouders hadden een duidelijk onderscheid
tussen het meervoudige gij en het enkel
voudige gij, en hij komt met voorbeelden.
Maart en is ook so vremd niet in onse
tale, als wel sommige meenen, dat het
woord eken gij eens ende onverander/ick
soude blijven.(De Huybert bedoelt hier,
dat het Nederlands het onderscheid niet
behoeft te maken door toevoeging van
lieden in het meerv.) want dit en is niet
alleenlick in dit woord eken Gij, maar ook
in eenige andere woorden gebruijkelick:
so seijtmen; die looft God, die loven God,
sy looft God, sy loven God, blijvende de
woorden die ende sy, gelijk het woorde
ken gij, onverander/ick in haare buijginge,
ende nochtans niet te min onderscheijde-
lick in haar getal door het gevolg der
t'samen vouginge.
Een modern standpunt!
,,Hier uijt blijkt dan, dat het niet van
noode en sij, het woordeken du om
des onderscheijds wille wederom op te
rapen.
Nog een enkel woord over de voorrede,
waarin zoals werd opgemerkt de opdracht
van de psalmbundel aan de Zeeuwse en
Zierikzeese magistraat. De formuleringen
zijn traditioneel, hoewel De Huybert het
wel erg mooi maakt:
een detailfragment:
,,Ontfanget dan Mogend.: Edele heeren
dese uwe vrucht, als geteeld onder uwer
Mogend: Edele gebied, nemet de se/ve in
dank op met sodanige genegendheijd, als
uwe Mogen: Edel: die, dienste/ick ende
dankelick opgeofferd word van uwer Mo
gend: Edel: ingeboren, Vaders mijns
Vaderlands: laatse schuilen onder t ge-
schutt ende scherm van uwer Mogend:
Edel: gunste tegens alle wangunste der
wangunstigen.(20).
Het is aardiger om na te gaan welke de
reacties op de opdracht geweest zijn. In
de notulen van den Raad van Zierikzee
van 4 november 1624 leest men:
,,Es mede ge Ie sen een missive van mr.
Anthoni de Huybert, waer bij denselven
de heeren van den Raede was vereerende
met een getall van psa/mboucken by hem
op nieus op rym gheste/t, we/cke by hem
dheeren van den Raede waeren toegedic-
teert, hierop geso/veert synde, es goet-
gevonden de se/ve psa/mboucken in
dancke te aenvaerde ende by missive den
selven over de dedicatie te bedancken.
wert voorts gelaten de vereeringhe daer
over te doen tot discretie van burgemees
ters en thesorieren.(21
De Zierikzeese raden zijn hun collega nog
niet vergeten, nemen vereerd de opdracht
in ontvangst. Daartegenover staat de ont
vangst in de Middelburgse abdij. Zo leest
men in de gedrukte notulen der Staten
van Zeeland van 22 juli 1625:
,,Gesien de Dedicatie van de Psa/m
boucken, die Mr. Anthonis de Hubert
heeft gedaen aan de Gecomitteerde
Raden van de Heeren Staten van Zeelant,
is den secretaris gelast in synen priveen
name te schrijven, den Autheur te be
dancken, dog a/soo obsteert Resolutie
tegen eenige gratuïteyten, excuseren dat
verder hier inne niet en wert gedaen; b/y-
vende de Boeken tot des Autheurs dispo
sitie.
De Hubert kan ze kennelijk altijd even ko
men ophalen.
De psalmberijming
De psalmen van De Hubert moeten we
niet zien als een hoogtepunt van onze
zeventiende eeuwse lyriek. Maar ze ver-