het middelburgse stadhuis 55 bouwen. En het bleef niet bij het hertog dom Brabant, want de stijl verbreidde zich snel, vooral naar het noorden, waarbij het meest gebruikelijke materiaal, Ledesteen (een makkelijk te bewerken zandsteen- soort) over de Zeeuwse en Hollandse wa terwegen naar de verschillende bouw plaatsen werd vervoerd. De Brabanders toonden zich in hun gotiek afkerig van de versieringslust der flam boyante gotiek, die zich in de tweede helft van de veertiende eeuw vooral in Frankrijk had ontwikkeld. Zij wisten al te weelderige versiering tot het einde der vijftiende eeuw te vermijden en ontwikkelden een eigen ornamentiek, waarin het koolbladkapiteel opvalt, alsook de vooral aan de torens waarneembare toename van maaswerk en andere decoratie alnaargelang men hoger aan het gebouw komt. De Brabantse go tiek onderscheidt zich van andere gotiek- stijlen dus voornamelijk in de decoratie en nauwelijks in de structuur; een Brabants- gotische kerk zit niet zozeer anders in elkaar dan een klassiek-gotische, maar is wèl anders versierd. In Zeeland vinden we de Brabantse gotiek op vele plaatsen vertegenwoordigd. In de kerk van Brouwershaven treffen we in het koor een zeer vroege, getuige de kapitelen nogal primitieve, toepassing aan, terwijl het schip een latere, veel rijpere Brabantse gotiek laat zien. Andere voorbeelden zijn de grote kerken van Goes, Hulst, Tholen, Veere en Zierikzee (van de laatste is alleen de toren over) en de stadhuizen van Hulst, Veere en Middelburg. Aan een groot deel van deze gebouwen hebben Kelderman- sen gewerkt; een andere belangrijke archi tect was Evert Spoorwater. Hoe functioneerde nu de „firma Kelder mans"? Allereerst is het belangrijk te we ten dat de Keldermansen in principe ieder karwei aanpakten. Ze werkten aan kerken, paleizen, stadhuizen en vestingwerken, maar ook aan stenen galgen, graftombes, bordessen en schandpalen. Ze waren zelfs niet te beroerd om, tussen allerlei andere werkzaamheden aan het Middelburgse stadhuis door, even een nieuw gereed gekomen kamer te witten! Ten tweede moeten we goed in het oog houden dat de bouwmeester te dien tijde bij lange na niet de gehele bouwperiode ter plaatse te vin den was. Men had een aanzienlijke hoe veelheid werken tegelijkertijd omhanden en reisde, vaak in gezelschap van een zoon of een neef die als leerling meeging, nu eens hierheen, dan weer daarheen om het werk te „visenteren" en de voortgang ermee „taviseeren". Het waren meestal de stadsmetselaar of de stadstimmerman die het werk van dag tot dag begeleidden en die op gezette tijden de bouwmeester bezochten om een en ander te bespreken, om tekeningen op te halen of om na over leg materialen te bestellen. Vooral wat het laatste punt betreft zal men weinig aan her toeval hebben over gelaten. De Kelder mansen gingen er namelijk al gauw toe over hun kapitaal te beleggen in steen groeven en wat is er simpeler dan mate riaal uit je eigen groeven of uit die van je broer aan te raden? De Keldermansen speelden bij de ontwik keling van de Brabants-gotische orna mentiek een beslissende rol. Men wist binnen het bedrijf continuïteit gegaran deerd doordat de zonen de vaders en de neven de ooms opvolgden; deze zeker heid was natuurlijk des te belangrijker in een tijd waarin voltooiing van grote pro jecten vaak tientallen jaren vergde. Het onderling contact tussen de verschillende bouwende leden van de familie zal zeker groot zijn geweest, hetgeen voordelig was op zakelijk gebied, maar bovendien van groot belang voor ontstaan en ontwik keling van een bepaalde stijl. Wat dit laat ste betreft moet ook gewezen worden op het belang van het beheersen van de steenleverantie. Men was gewoon de na tuursteen al in de groeven ruw in de ge wenste vorm te hakken, vaak zelfs al hele maal af te werken, dit om zoveel mogelijk op de transportkosten te bezuinigen. Zo kan men zich voorstellen dat uit de Kel dermans-groeven bouwonderdelen met onderling grote stilistische verwantschap verscheept werden naar steden als: Mechelen, Delft, Bergen op Zoom en Middelburg. De bouw van het stadhuis In de rekeningen over de jaren 1451 tot 1460 komen we een groot aantal posten betreffende het nieuwe stauimL, tcgcr.. Er worden enkele percelen aangekocht zodat men met de bouw kan beginnen. Verder 50 m Plattegronden van de raadhuizen te Brussel en Middelburg; behorende bij hetartikel van Jan Kalf uit 1 942/1 948 en getekend door C. Baart de la Faille. (Calque: RMZ)

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1978 | | pagina 15