De zwijgende kanonnen van Takapoto
van de vader, "tenderende, omme met
particulier octroy" van de Staten-
Generaal "te ontdecken ende te
bevaren, eenige custen en landen,
gelegen aen ende in de Zuytzee."
Ook hier gaat het om een expeditie
onder een andere vlag dan die van de
V.O.C., terwijl er ook een treffende
overeenkomst is voor wat betreft de
afloop: in beslagneming van over
gebleven schip, respectievelijk schepen
door de machtige monopolistische
V.O.C.
In januari 1722 omzeilen de schepen -
de "Arent" met 110 koppen en aan
boord de leider van de expeditie, en de
"Africaensche Galey" met 33 man
gezamelijk, de "Thienhoven" onder
kapitein Cornelis Bouman met 80 kop
pen op eigen gelegenheid - ver naar
het zuiden Kaap Hoorn. Na Juan
Fernandez aangelopen te hebben om
te verversen, zeilt men herenigd west
waarts, op zoek naar het Zuidland.
Roggeveen's drie schepen, naar een
afbeelding in "Tweejaarige Reyze rondom
de Wereld, Ter nader Ontdekkinge der
Onbekende Zuydlanden" (1728).
Het is de uitkijk van de "Africaensche
Galey", die op 5 april 1722 - eerste
Paasdag - als eerste een laag eiland
ontdekt, dat daarom "Paaseiland"
gedoopt wordt. Een week later wordt de
reis hervat, op zoek naar Puka-Puka,
Schoutens Hondeneiland. Op 18 mei
krijgt men in het N.N.W. een eiland in
zicht, waaraan men aan de noordzijde
voorbijvaart, zonder evenwel anker
mogelijkheden te vinden. "Dit eylant is
kleyn en hoogh, vol geboomte van
differente gedaante, niet onplaysierigh
van aansien, krijgende van 't selve een
lieffelijke reuk, het strant van witte
corael en geele rotsen. Van binnen vol
zout water, soodat het niet anders als
een bewasse strant was," aldus
Bouman. Tegen de avond heeft men
het eiland in het Z.O.t.O.4
Een half uur na middernacht geeft de
commandeur een sein, dat op de beide
andere schepen uitgelegd wordt als
een bevel om te wenden over stuur
boord: terwijl men nog bezig is het
gegeven sein op de door het seinboek
voorgeschreven wijze te beantwoorden,
hoort men de "Africaensche Galey"
verscheidene noodschoten afgeven.
Wat de commandeur - Roggeveen - al
vermoedde, blijkt spoedig maar al te
waar: de hoeker is op het strand
gelopen. In de nacht was men door de
zeestraat tussen Takaroa en Takapoto
verzeild geraakt en zo afgezakt tot
beoosten laatstgenoemd atol. Als het
licht geworden is, stuurt Schouten een
sloep en de boot naar de plaats des
onheils om te zien, of men het onfor
tuinlijke schip mogelijk zal kunnen
lostrekken; het is aannemelijk, dat men
daartoe met vereende kracht gepro
beerd heeft - evenals Cook dat acht-
en-veertig jaar later nabij de Endeavour-
river gedaan heeft - het schip zoveel
mogelijk te lichten, door de kanons aan
dek6, ijzeren en stenen ballast en
andere zware voorwerpen over boord
te zetten. Maar alle inspaning blijkt
vergeefs en intussen hebben de "Arent"
en de "Thienhoven" de grootste moeite
om te verhinderen dat ze zelf, al
laverend, aan lager wal geraken.
Ook slagen ze, ondanks het hijsen van
een noodsein en het lossen van
schoten, er niet in met de uitgezonden
vaartuigen in contact te komen. Omdat
er bovendien een zware branding op
de oostkust van het "Schadelijk Eylant"
gedoopte atol staat, wordt na rijp beraad
besloten om twee dagen na de stranding
aan de lijzijde - de westkust - van het
eiland een cano met drie man te laten
landen; zij zullen vervolgens trachten
over land de schipbreukelingen te
bereiken en een brief aan kapitein
Roosendaal overhandigen. Tegen de
avond zijn ze terug op de "Thienhoven"
met zijn antwoord: de hoeker
"Africaensche Galey" was de dag na
de stranding al gebarsten, de sloep
ervan staat op de wal, de boot van de
"Thienhoven" drijft onbemand rond en
de sloep van hetzelfde schip is omge
slagen, waarbij een jongeman verdron
ken is.6 De opvarenden van de hoeker
hebben voor 15 of 16 dagen levens
middelen van het wrak weten te halen.
Bekeken wordt of het mogelijk is de
sloepen over land naar de lagune te
slepen, om ze daar te gebruiken om
mensen en goederen naar de west
zijde van het eiland over te brengen.
"De uytgesondene rapporteerde my,
dat sy in 't terugkeeren eenige indiaanse
woningen hadden ontmoet7, daar sy
niet anders in vonden dan (h)outskolen
en eenige clapperdoptjens, waaruyt we
vaststelden dat dese eylanden bewoont
wieren, 't geen met de rook, die we drie
malen in 't N.W. hadden sien opgaan,
bevestigt wiert en te meer omdat sy op
verscheyde plaatsen vers water en
eenige wilde boomvrughten hadden
gesien alsmede dat sy binnenslans
(d.i. in de lagune, P.) veel vis hadden
gesien van differente soorten."
Op de 23ste mei zeilt Bouman weer tot
dicht onder de westelijke wal en ontdekt
de boot van de "Thienhoven". "Cregen
deselve middags roerloos aan boort,
met verlies van kabeltouw, ankers en
dreg." De stuurman blijkt ermee om de
noord om het eiland te zijn gekomen
en heeft op de noordwesthoek wel
50 "indianen" met speren op het strand
gezien.
Deze mededeling geeft voedsel aan de
veronderstelling, dat de vondst van
Byron heel goed betrekking kan hebben
op deze boot van de "Thienhoven"; het
ontbrekende roer kan gemakkelijk met
wind en tij op Takaroa aangedreven
zijn.
Wanneer men vanaf de schepen waar
neemt, dat de over land gesleepte en
door de lagune gevaren sloepen en de
schipbreukelingen op het westerstrand
gearriveerd zijn, stuurt de "Arent" zijn
boot en de "Thienhoven" zijn cano
daarheen om stand-by te zijn bij hun
terugkeer van het eiland naar de
schepen. Uit de mond van de onfor
tuinlijke kapitein Roosendaal vernemen
we nog, dat ze veel kleinigheden van
het geborgen goed op het strand
hebben moeten achterlaten - bedoeld is
stellig het oosterstrand -, evenals de
zeilen van de hoeker met toebehoren,
benevens een partij droge levens
middelen. Maar ook, dat zijn kwartier
meester Baltus Jansse uit Amsterdam,
twee matrozen van de "Thienhoven"
en twee van de "Arent" "niet in de
vaartuygen wilde comen, seggende dat
sy voornemens waren om op 't eyland
69