Grepen uit de geschiedenis van de schilderkunst in Zeeland (I) was het een aan Dürer ontleende windhond, het welhaast symbolisch dier voor het Maniërisme. Meer en meer zien we nu de entourage op Gossaerts schilderijen verstenen, de architectuur verslindt er, als in onze tijd, de natuur; flora en fauna worden uitgebannen, van het Nederlands gevoel voor het atmos ferische is geen spoor te ontdekken, er is een vacuüm in zijn kille bouw constructies. In zijn latere panelen blijkt een afgekeerd zijn van de levende aarde als bij Erasmus: "door zijn gehele werk hoort men geen vogel zingen en geen wind ruisen"12. Welk een hemelsbreed verschil met de geestelijke instelling, het levend natuurgevoel van Petrarca, de vader van het Humanisme, of van Boccacio: Dicht bij een bron op een bedauwde weide die vol van groen en bonte bloemen stond zaten drie engelen zich te vermeien en spraken van de liefde naar 'k verstond. Bij elk een tak het gouden haar omwond en over 't zoet gezicht een schaduw spreidde. Een windje speelde met dat groen en blond en deed de kleuren in elkaar verglijden. uit een sonnet van Boccacio, vertaling H.W.J.M. Keuls Gossaert, Drieluik, Middenpaneel: de H. Familie met engelen, 50 x 31,5 cm. Lissabon, Nationaal Museum van de Oude Kunst. Linker zijluik: de H. Catharina, 47,5 x 12,5 cm. Rechterzijluik: de H. Barbara, 47,5 x 12,5 cm. 48

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1992 | | pagina 10