Adequaat anticiperen.
Het Zeeuwse waterschapsbestel en haar invloed op de vormgeving van de waterbeheersing
daarvoor meebetaalden. Nog immer is
de trits 'belang, betaling, zeggenschap'
een belangrijk ijkpunt voor de beoorde
ling van de vraag wie nu eigenlijk het
recht heeft van medebeslissing.
Als formele belanghebbenden zijn
naast de boeren nu eveneens
industriële en huishoudelijke vervuilers
gekomen. Daarmee komt het politiek-
bestuurlijke probleem van de repre
sentatie aan de orde, aangezien deze
nieuwe categorieën inmiddels meer
bijdragen in de waterschapsinkomsten
dan de traditionele categorieën.
Betekent dit nu dat deze dan ook meer
zeggenschap krijgen in het
waterschapsbestuur dan de boeren?
Op deze vraag gaan wij in bij paragraaf
6.
De laatste fase dateert uit de jaren
tachtig en betreft verbetering in de
coördinatie van taakbehartiging tussen
waterschappen en andere overheden
(gemeenten, provincies). De drie lagere
overheden, waterschappen, provincies
en gemeenten, hebben op verschillende
taakgebieden raakvlakken en soms
gezamenlijke verantwoordelijkheden.
Zo is bijvoorbeeld afstemming gewenst
op de terreinen van ruimtelijke
ordening, milieuzorg en waterbeheer.
Wet- en regelgeving in deze periode
voorziet op genoemde terreinen in
horizontale en verticale coördinatie
structuren. Bij horizontale coördinatie
moet met name worden gedacht aan
de verantwoordelijkheden van
waterschappen en gemeenten. Verticale
coördinatie heeft betrekking op
afstemming van verantwoordelijkheden
tussen waterschap enerzijds en
provincie en rijk anderzijds. Op alle
niveaus is een planvorming ontwikkeld
waarin binnen én tussen beleids
terreinen afstemming wordt nage
streefd. Zo zijn er waterhuishoudings
plannen op centraal, provinciaal en
waterschappelijk (de waterbeheer-
singsplannen) niveau. Deze worden
(vier)jaarlijks vastgesteld waarbij
tevens gekeken wordt naar de samen
hang met vergelijkbare plannen voor
de ruimtelijke ordening (4e Nota
Ruimtelijke Ordening, streekplannen,
bestemmingsplannen) en het milieu
(Nationaal milieubeleidsplan, provin
ciaal milieubeleidsplan, gemeentelijk
milieubeleidsplan).
Uit deze en de vorige paragraaf
blijkt hoezeer het waterschap is
ingebed in het binnenlands bestuur.
54
5. Kwaliteits- en zuiverings-
beheer in Zeeland
Naar aanleiding van de WVO rees de
vraag wat de meest adequate en
efficiënte organisatie van het kwaliteits-
en zuiveringsbeheer zou zijn. Menig
gemeente exploiteerde immers een
zuiveringsinstallatie vanwege het riool-
beheer. De gemeenten op Walcheren
jaren later werd gepubliceerd waarin
bepleit werd dat het waterbeheer
integraal in handen diende te blijven
van de waterschappen (Studie naar de
traditionele taken van de Zeeuwse
waterschappen, 1985). De argumentatie
luidde dat vanwege de recente
concentraties (1982) de waterschappen
goed berekend waren op hun taken.
Bovendien, zo werd betoogd, bestonden
er nauwe samenhangen tussen het
kwantiteits- en kwaliteitsbeheer.
Wanneer het kwaliteitsbeheer zou
worden onttrokken aan de water
schappen, dan zou dit leiden tot
bestuurlijke desintegratie en schade
berokkenen aan het kwantiteitsbeheer.
Tenslotte zou eventuele splitsing van
taken over verschillende organen
leiden tot onaanvaardbare personele
consequenties (personeelsverlies).
Deze studiecommissie bestond ook uit
vertegenwoordigers van water
schappen en provincie en men zou
denken dat overeenstemming bestond
over de bestuurlijke vormgeving van
het waterschap inde toekomst. Dit bleek
ook uit het Waterkwaliteitsplan Zeeland
dat in 1986 werd gepubliceerd.
De overeenstemming bleek minder
sterk dan verwacht. In hun rapport Het
Zeeuwse Waterschapsbestel (1987)
concludeerden de provinciale
overwogen dan ook een gemeen
schappelijke regeling in te stellen voor
de inrichting van een zuiveringsschap.
Deze plannen waren spoedig
achterhaald.
De provincie organiseerde in 1971
een studiedag waarop de bestuurlijke
en organisatorische consequenties van
de WVO nader werden besproken.
Men kon deze taak bijvoorbeeld
opdragen aan de waterschappen die
dit onder een gemeenschappelijke
regeling dan wel via een afzonderlijk
zuiveringsschap konden organiseren.
De Zeeuwse waterschappen beschikten
over een gemeenschappelijke tech
nologische dienst, en dat bood wellicht
goede aanknopingspunten. Daarnaast
werd bekeken in hoeverre de provincie
het zuiverings- en kwaliteitsbeheer ter
hand kon en/ of moest nemen.
De studiedag vond een vervolg in
een werkgroep waarin vertegenwoor
digers zaten van provincie en
waterschappen. Deze werkgroep
concludeerde dat de waterschappen
heel goed deze taken kon behartigen,
mits verdere concentratie zou worden
nagestreefd (Rapport werkgroep
Bestuurlijke organisatie waterkwali
teitsbeheer, 1978). Het vraagstuk was
daarmee kennelijk niet van tafel,
aangezien een nieuw rapport enkele
bestuurders dat verdere concentratie
van de waterschappen tot twee
gewenst was. Dit rapport verscheen
omdat de bestuurlijke consequenties
van eerdere rapporten nog niet waren
gerealiseerd. Zoals te verwachten
tekenden de waterschappen hiertegen
verzet aan, en werd door hen hand
having van de bestaande structuur
bepleit. Het verzet was zo groot dat de
Provinciale Staten uiteindelijk daarin
bewilligden. Ruim een jaar later werd
besloten dat de waterschappen een
gemeenschappelijk laboratorium
zouden gaan beheren voor het
kwaliteits- en zuiveringsbeheer.
Daarmee werd gekozen voor een
oplossing die ook in oost-Brabant was
gebruikt.
Uit het voorgaande kan worden
geconcludeerd dat de Zeeuwse
waterschappen in staat zijn geweest
om de kwaliteits- en zuiveringstaak
onder eigen beheer te houden.
Zij hebben in een zeer vroeg stadium
meegesproken over de meest gewenste
oplossing, en hebben uiteindelijk een
oplossing bewerkstelligd die voor hen
het meest bevredigend is. In weerwil
van de belangen die andere organen
hebben bij deze taak, hebben de
waterschappen het voortouw behouden
ten aanzien van de beleids- en besluit
vorming terzake.
6. Vernieuwingen in het
Zeeuwse waterschapsbestuur
In het midden van de jaren zestig
deed in waterschapskringen de
gedachte opgeld als zouden de
waterschapslasten opgebracht door de
ingelanden te hoog zijn, met het oog op
de maatschappelijke betekenis van de
waterstaatszorg. Een van overheids
wege ingestelde commissie terzake
onder leiding van Steenbeek (Rapport