Adequaat anticiperen. Het Zeeuwse waterschapsbestel en haar invloed op de vormgeving van de waterbeheersing werkgroep waterschapsfinanciën, 1967), slaagde er niet in voorstellen te formuleren die genade konden vinden in de ogen van de UvW. De UvW stelde daarop zelf een commissie in onder voorzitterschap van Kranenburg (ook wel bekend geworden als de Diepdelverscommissie). Zes jaar later werd het rapport van deze commissie gepubliceerd (Het waterschap en zijn toekomst, 1974). Hierin was vooral het pleidooi van belang dat naast de traditionele belanghebbenden tevens nieuwe categorieën belanghebbenden moesten worden opgenomen. Dit zou immers consequenties hebben voor de samenstelling van de waterschaps besturen. Uit de reactie van het kabinet (Handelingen Tweede Kamer, 1976-1977, nr.14480) kon geen richting worden opgemaakt. De UvW presen teerde daarop een nieuw rapport geschreven onder voorzitterschap van Merkx (Het bestuur van het waterschap, 1979). Het is in dit rapport dat voor het eerst een onderscheid werd gemaakt tussen zogeheten 'specifieke' en 'algemene' belangen. De 'specifieke' belangen waren die van de traditionele belanghebbenden, zoals de boeren. De 'algemene' belangen waren bijvoorbeeld die van de vervuilers. Welke waren de bestuurlijke gevolgen van dit nieuwe onderscheid? In de eerste plaats zou de zetelverdeling veranderd moeten worden. In de tweede plaats zou moeten worden bekeken of de waterschapsbesturen via directe of indirecte verkiezingen moesten worden gekozen. Zeeland was in 1977 de eerste provincie waar de categorie 'huis houdelijke vervuilers' via een open kandidaatsstelling rechtstreeks hun vertegenwoordigers in de algemene waterschapsbesturen konden kiezen. In vergelijking met de meer stedelijke gebieden in ons land was het opkomstpercentage in Zeeland vrij groot, 20% (Sneep, 1980). Naar aan leiding van de rapporten van de Commissie-Merkx (zie boven) en een in 1982 ingestelde provinciale werkgroep, besloten de Provinciale Staten van Zeeland tot de instelling van een werkgroep Waterschapsbestuur Zeeland waarvan De Voogd voorzitter werd (1983). Deze commissie-De Voogd rapporteerde in 1990 (De bakens verzet, november 1990). Vorig jaar werd het in de Staten besproken en aangekondigd als "...het eerste rapport Meten van vervuiling. (op provinciaal niveau, JR), dat in Nederland over deze problematiek is verschenen." (Statenvoorstel Provincie Zeeland, nr, 11-1000, 29-3-1991). De commissie-De Voogd had de moeilijke taak een antwoord te formu leren op de vraag in hoeverre een al dan niet evenredige vertegenwoordiging van de verschillende 'belangen' moest worden gerealiseerd in de dagelijkse en algemene besturen van de water schappen. Tevens diende zij te adviseren over de wijze van verkiezing van algemene besturen. Het is in dit verband van belang te weten dat de Waterschapswet voorziet in evenredige vertegenwoordiging van alle belangen, doch dat het aan Provinciale Staten is om vast te stellen in welke mate de verschillende categorieën belang hebbenden vertegenwoordigd zullen zijn. De mate van vertegenwoordiging is daarmee afhankelijk gesteld van het beginsel 'belang, betaling, zeggenschap'. Dit nu levert een belangrijk probleem op. Bij een rechtevenredige vertaling van de bijdragen van verschillende belanghebbenden naar zetels, zou de categorie 'ingezetenen' (huishoudelijke vervuilers) zeer sterk zijn vertegen woordigd. Het rapport bepleitte dan ook een systeem waarin allereerst een 'basisbelang' (met een gelijk aantal zetels voor elke categorie) en ver volgens een 'specifiek' belang werd omschreven. In haar brief aan Provinciale Staten presenteerde de Tevens stelde de commissie voor om de categorie ingezetenen langs indirecte weg te verkiezen: via de raadsleden van de gemeenten in een waterschap die stemgerechtigd zijn voor de ingezetenen. Gedeputeerde Staten stelden hierop directe verkiezingen te prefereren zoals dat gebruikelijk was sinds 1977 en deze te laten samenvallen met de verkiezingen voor Provinciale Staten of Gemeente raad. In de reacties op dit voorstel kon de zetelverdeling instemming vinden bij een meerderheid van de waterschaps besturen. Wel tekenden de meerderheid van de waterschapsbesturen verzet aan tegen het voorstel dat de verkie zingen samen met andere verkiezingen zouden worden georganiseerd. Zij betoogden dat dit afbreuk zou doen aan de eigen identiteit en vreesden politisering van het waterschapsbestuur. Bovendien hadden de waterschaps besturen altijd zelf hun verkiezingen georganiseerd. Op 28 maart 1991 besloten de Staten het voorstel inzake de zetelverdeling over te nemen, en directe verkiezingen voor water schapsbesturen te houden samen met de gemeenteraadsverkiezingen. Het onderwerp van de bestuurs samenstellingen en de verkiezingen staat al sinds het midden van de jaren zeventig op de agenda. De provincie commissie de volgende procentuele zetelverdeling: zie pag. 57. 55

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1992 | | pagina 17