Alles heeft zijn eigen schoonheid
Sarika Góth (1900-1992)
Francisca van Vloten
Op 1 april 1992, in de vroege
ochtenduren, overleed in haar huis De
Goutsbloeme in Veere de Hongaars-
Nederlandse schilderes Sarika Góth.
Drie dagen na haar tweeënnegentigste
verjaardag maakte een longontsteking
een einde aan een lang en rijk leven.
Sarika Góth werd in Wenen geboren.
Haar vader, Móric (Maurice) Góth, was
vanuit een kleine Hongaarse
provinciestad via Budapest naar
Wenen getrokken om er rechten te
gaan studeren en vandaar naar
München waar hij de wetboeken
definitief inruilde voor zijn oudste liefde,
het penseel. Hij maakte - inmiddels
terug in Wenen, getrouwd met de
schilderes Ada Lowith en vader van de
kleine Sari - een bliksemcarrière.
"Deze jongen is van ons, en omdat
Góth de onze is, kunnen we ons
gelukkig op de borst slaan om zijn
verrukking brengende doeken",
jubelden de Oostenrijks-Hongaarse
kranten in 1908. Góth's successen
maakten het hem mogelijk studiereizen
door heel Europa te maken; zo zag
Sarika zich in haar oudste
herinneringen altijd, ter bewaking, op
koffers zitten. Het grootste deel van het
jaar verbleef zij op kostscholen, maar
de vakanties bracht zij, waar dan ook
in Europa, bij haar ouders door.
In de zomer van 1914 bevonden de
Góths zich in De Panne, België. Daar
overvallen door de Eerste
Wereldoorlog, namen zij (met
achterlating van Maurice Góth's
schilderijen die pas in 1920 weer
terecht zouden komen) de wijk naar
het neutrale Nederland. In het
Middelburgse Hotel du Commerce
liepen ze Jan Toorop tegen het lijf die
vanuit Domburg op doorreis was naar
Den Haag. Het begin van een hechte
vriendschap; de Góths trokken naar
Domburg, vestigden zich eerst op
kamers in de Noordstraat, later in een
woning boven café Tramzicht.
Maurice Góth, voor alles een
impressionistische schilder, deed vier
keer aan de Domburgse tentoon
stellingen mee (in 1915,1916,1917 en
1919), zijn vrouw eenmaal (in 1916) en
Sari ook eenmaal (in 1919).
Dwingende elementen
Aanvankelijk wilde Sarika schrijfster
worden; haar vader, Toorop en Arthur
van Schendel (de Van Schendels
waren 's zomers geregeld in Domburg
te vinden en werden eveneens trouwe
Meisje (1956).
vrienden van de Góths) wisten haar
ervan te overtuigen dat schilderen haar
richting was. Zo kwam het dat ze op
een druiligere dag met Toorop langs
het strand wandelde en verzuchtte:
"Hè, ik wil zo graag schilderen, maar
het regent de hele dag", waarop
Toorop haar van opzij aankeek en
opmerkte: "Dan moet je de regen
schilderen."
Sari was begonnen met het
overbrengen van Hongaarse motieven
op houten doosjes (die in de winkel
van de vader van J. C. van Schagen
werden verkocht); Toorop leerde haar
het belang van lijn en kleur, en vooral
van fantasie. Wat in Domburg nog
spelenderwijs verworven kon worden,
werd elders in gedisciplineerd werken
voortgezet. Sari volgde lessen bij Jo
Koster in Hattem en Jo van Gelder in
Ellecom. Voorafgaand aan een
opleiding aan de Haagse Academie
(1918-1920) tekende ze enkele
maanden in Artis om zich te oefenen in
het weergeven van bewegende
modellen. Met haar vader reisde ze in
1921 /1922 door de Karpaten, het
schetsboek in de hand. Vervolgens
studeerde ze, nog in 1922, bij Hans
Hofmann in München en in 1924 bij
André Lhote in Parijs. Belangrijke
fasen in haar ontwikkeling. Van de
eerste leerde ze dat een goed
schilderij het ritme van zijn onderwerp
weergeeft, van de tweede dat de
voorstelling van het werk
ondergeschikt moest zijn aan de
harmonische vlakvulling ervan. Een
opleiding aan de London School for
Art and Crafts werd tussendoor
gevolgd; in kunstnijverheid bleef ze
haar leven lang geïnteresseerd.
Tijdens haar verblijf in Londen
gemaakte kinderportretten trokken
sterk de aandacht op een expositie in
het Stedelijk Museum van Amsterdam
(1925) en leidden tot een reeks
opdrachten die haar naam vestigde.
In de periode 1925-1953 werkte Sarika
voornamelijk als portretschilderes. Tot
1938 verbleef zij 's zomers veelal bij de
Van Schendels in Italië, 's winters in
Amsterdam of in Veere waar haar
vader zich, in 1928, in De Goutsbloeme
had gevestigd. In 1944 stierf Maurice
Góth in Amsterdam, in 1950 overleed
zijn echtgenote in Veere. Vanaf dat jaar
bracht Sarika de winters in Amsterdam,
de zomers in Veere door.
Een zelfportret uit 1953 laat haar in
een overgangsfase zien: de
'dwingende elementen' in opleiding en
achtergrond moesten een pas op de
plaats maken voor de 'vrije
verworvenheden'. Sarika zelf was van
mening dat het haar pas op haar
tachtigste volledig is gelukt afstand te
nemen van haar 'officiële' scholing.
58