De geschiedenis van 750 jaar Vier Ambachten in vogelvlucht
daarom een deken, de Deken van de
Vier Ambachten. De kerkelijke naam
van de Vier Ambachten luidde:
QUATUOR OFFICIA FLANDRIAE.
Verder was het hele gebied verdeeld in
vele afzonderlijke parochies, waarvan
de grenzen vaak niet gelijk waren aan
de bestuurlijke gebieden in wereldlijk
opzicht.
Biervliet ressorteerde eveneens onder
het bisdom Utrecht, het Land van
Saeftinghe viel echter onder het
bisdom Doornik.
De Utrechtse Dom deelde veel van
zijn rechten met de grootste abdijen,
die grondbezit en uithoven in het
gebied hadden, zoals de abdij van
Drongene en het Kapittel van Kortrijk
en een aantal adellijke heren: Van
Ghistele, Van Maelstede, Van
Bourgondië-Wacken (later De La Faille),
etc.
Aan deze kerkelijke bestuursindeling
kwam in 1559 een eind en kwamen de
volledige Vier Ambachten onder het
bisdom Gent. Met de Reformatie en de
scheiding van de Vier Ambachten
bleven de zuidelijke twee hun kerkelijk
bestuur continueren. In het noorden
werden de verschillende gebieden in
kerkgemeenten ingedeeld, die weer
onder een classis vielen, waarboven
llMfr öt piwttojf
wutoi vuwmiurfitritffr
mm üiiwi wuf snuif tf»
mt$ (tl vmm «o'iaitf m
wuifim rti»
fttoi munctiufrrs m fans
ftt flriiriiö jftrrts dmm Jlr
rtömAfS Otciufvau
Htm nier va» irnrgmutvm
Wwiif ntitn Wit( giacrttcör
"mh tfafiiDtfii nifrwii ïrac
fMiUt nwnm ouirlif
int ïtuitoi tomuiifeiriimi
m trucrlïfn
uctTcn otKhtcrfKr mfcflrs
tariigraucn lanjJioir «iöni
frttmi vicramlmdicr Ce (dut
\wt ofDfmfitDtffrmfrjra
uf jthUips <jaf rti Alm* ai Co
tUsiVHföaöni Irfmum mle
wriiiim ttiirfm ifgirmiwDc
jini totff Vantot reditt Dar
nt Oen <mutc «httöidi nm
(KHmt fffiuioidt vnmi
SHrvifrAJtiüarfimt Cr»
I (tnuir-toiVumlamrirmts
info frir als tttrime tot
6j«k ptfitipft3>o wuc fo td
utthutcfmaildtibcict ö'nit
af Iter fourt» rtliuiCuti Den
föawaa loct-wn -i-$i>fiitf<r
laats cnicwitfii rü Homeer
3* vmeaartttdwca f«u fatioid
Dca graat Jrmiacrt oi frtodi
gtaur nlhüDidi tt $rffctoif
ie luec ïwmtodtt van aiTeiif
tt ftfitMDidi tr ötfur Den grauc I
ai faptwfttot mft+lifirojgfel
ttointadit twntotoifr atfri
iwnsggix ^omfaaöc mcr mu
fniftoaönt ïwuitadifwn
ardfiaft-a- fwmggir-Jf> acni
nadir iiitt-i'lwtogjft: Oaiii
oadirvwuimiii «Vet (tam
Drtcegtrfr oiinfc (rmfaiüoti
Dcftfjimi «unbufir ar «udi
\twtot $fr ftwmr ia tmtpje
mrfeact tof gWuritfafiVfae
tr firjic ia gfriBffef wii ftani
Dtfatfr mar tapuMtr«>irdrs
graant fimiam mcr tot rs
in laarman ia rtToifDtrti tot
graaf fit tot todigrattf mpk
rsln axlw-rr frenrmmf
itatotttt watot tatiir fit i»i 01
mntot wit rVc^rnm ^ownfr
(0 ffwtdrftnt nt fecjmf ofrr
itfgfr anö?f Jiförtt wttDf vm*
Aanhef van de keure van 1242, naar Weens handschrift
(bron: Staatsbibliotheek Wenen)
een Provinciale en daarboven een
Nationale Synode stonden.
We keren terug naar de keur uit
1242. Deze viel in drie gedeelten
uiteen, namelijk één over bestuur en
zijn functioneren, een tweede gedeelte
over de rechten, plichten en straffen en
een stuk over de waterstaat. Daar het
te ver leidt op alle drie in te gaan, willen
we hier alleen een enkel woord wijden
aan het bestuur.
Elk van de vier ambachten had een
eigen schepenbank. Deze schepen
bank (in Nederland zouden we over
gemeentebestuur spreken) bestond uit
zeven schepenen, die steeds maar
één jaar in functie bleven, maar na drie
jaar weer herkozen konden worden.
Na voordracht werden zij door de graaf
aangesteld. Naast de zeven had elk
ambacht zijn eigen griffier of secretaris.
Deze was tevens belast met de
financiën van het ambacht. Hij pachtte
veelal zijn ambt voor een periode van
enkele jaren. Daarnaast fungeerde er
nog een schout, die eveneens zijn
ambt pachtte van de erfschout. Laatste
bezat het schoutambt in eigendom.
De schout was belast met dijkzaken en
politiezaken.
Naast de schepenbank, de griffier/
ontvanger en de schout was er nog
een door de graaf aangestelde baljuw.
Deze had tot taak de grafelijke belan
gen in het ressort in het oog te houden;
hield zich bovendien met allerlei
rechts- en politiezaken bezig en
adviseerde de graaf, wanneer hem uit
één der ambachten een verzoek
bereikte. Terecht werd de baljuw als
'het oog der graaf' beschouwd.
De baljuw pachtte zijn ambt voor een
vastgestelde periode van drie, zes of
meerdere jaren aaneen. Boven de
baljuw van het afzonderlijke ambacht
stond nog de Baljuw der Vier
Ambachten. Dit type ambtenaar
verdween rond 1500 van het toneel.
Naar buiten hadden de Vier
Ambachten op gewestelijk vlak nog te
maken met de grafelijke ambtenaren
en instellingen voor wat rechtspraak en
financiën betreft. In de loop van de Late
Middeleeuwen waren dit resp. de Raad
van Vlaanderen, als de hoogste
gewestelijke rechtbank, die te Gent was
gevestigd én de Rekenkamer, die als
een soort financieel controle-orgaan te
Rijsel was gevestigd. Bij een zestal
omschreven misdaden kwam een
verdachte uit de Vier Ambachten voor
de Raad van Vlaanderen. Daarnaast
64