Boekbesprekingen
Kapers op de kust
Nederlandse kaapvaart en piraterij
1500-1800 door
Dr. R. B. Prud'homme van Reine en
E. W. van der Oest.
ADZ Vlissingen 1991.
ISBN 90-72838-05-X.
Met vele ill. en een lit. opgave.
Vluchtig doorbladeren van dit
boekje, dat werd uitgegeven ter
gelegenheid van het feit dat er zowel in
Vlissingen (Stedelijk Museum) als
daarna in Amsterdam (Ned.
Scheepvaartmuseum) een
tentoonstelling over de kaapvaart werd
georganiseerd, bezorgde me een vlaag
van jeugdsentiment. In een periode, dat
archivarissen nog niet bang hoefden te
zijn voor 'narreateurs' te worden
aangezien en alleen maar probeerden
hun kennis op een zo toegankelijk
mogelijke manier over te dragen,
schreef de archivaris van de stad Den
Briel, Johan Been, die natuurlijk
gebiologeerd was door alles, wat met
de Watergeuzen had te maken, een
serie alom geprezen jongensboeken.
"Paddeltje", "Stekkie", "De drie
matrozen van Michiel de Ruyter", "De
schatten van II Tigretto"Ze waren
in elke schoolbibliotheek aanwezig en
stonden op vele verlanglijstjes. We
verslonden ze en kregen op die manier
ons eerste contact met de nationale
vrijheidsstrijd, die met de Tachtigjarige
Oorlog begon. Been was een
betrouwbare gids, hij wist waarover hij
het had, romantiseerde niet te veel en
via hem en de lessen van meneer
Schmidt op de lagere school, die kon
vertellen alsof hij erbij geweest was,
kwam ik voor het eerst in aanraking
met de Watergeuzen, de Kaapvaart en
de Barbarijse zeerovers, die Hollandse
matrozen in kerkers lieten verhongeren
of als slaven gebruikten. Die periode
moet een geweldige indruk hebben
gemaakt op het Nederlandse volk, als
ik dat al zo mag noemen, want anders
zouden deze boeken nog aan het
begin van deze eeuw niet zoveel aftrek
hebben gevonden. We zongen toen
ook gretig de liederen uit Valerius'
GedenckClanck naast het "In naam
van Oranje, doe open de poort!" en
zelfs herinner ik me een liedje, dat toen
algemeen bekend was: "Daar komt
Pauwel Jonas aan/'ls zo'n aardig
ventje". Met Pauwel Jonas werd dan
de toen nog bekende kaperkapitein
Paul Jones bedoeld, een Amerikaan
geworden Schot, die in de
Amerikaanse vrijheidsoorlog met zijn
kaperpraktijken de Engelsen ernstig
afbreuk deed en het bestond om met
een aantal buitgemaakte Engelse
schepen bij Texel voor anker te gaan
en bij ons zo gastvrij werd ontvangen,
dat de Engelsen er mede aanleiding in
zagen om tegen ons de Vierde
Engelse Oorlog te beginnen.
De Duinkerker kaper Jean Bart.
Ik weet niet of de boeken van Been en
consorten nu nog worden gelezen en
of die liederen nog worden gezongen,
maar wie wil weten waar het allemaal
over ging kan terecht bij
bovengenoemd boekje, dat een helder
overzicht geeft van de geschiedenis
van de kaapvaart, zoals die floreerde
van 1500-1800. E. W. van der Oest
neemt het historische gedeelte voor
zijn rekening. Het begint met ordinaire
piraterij, met lieden van elke landaard,
die god noch gebod kenden en
meestal solitair opereerden. Van hen
stammen de romantische verhalen
over grote schatten, verborgen op
eenzame Caraibische eilandjes, van
geheime kaarten, die de weg erheen
wezen. Hun soort is nagenoeg
uitgestorven, al duikt er af en toe nog
wel eens een op in de Zuid-Chinese
Zee, die daar in troebel water vist.
Met het toenemen van handel en
visserij werd het optreden van de
kapers onduldbaar en de souvereine
staten namen maatregelen om hun
onderdanen tegen de piraterij te
beschermen. Er kwamen zgn.
kaperbrieven, die alleen in tijd van
oorlog mochten worden gebruikt; ze
werden uitgegeven door of namens de
souvereine vorst en gaven kooplieden
en scheepskapiteins het recht 'ter buit
te varen' door bv. vijandelijke
handelsschepen in beslag te nemen.
Het was een oude gewoonte om
onderdanen, die door een vreemdeling
schade hadden geleden, het recht te
geven zelf bij die vreemdeling verhaal
te halen. Deze gewoonte werd nu
handig gecanoniseerd en beperkte
zich niet tot echte oorlogsschepen,
ledereen, die een schip had, kon
beweren dat hij door een oorlog
schade leed en proberen op grond
daarvan een kaperbrief te
bemachtigen. Vooral de Zeeuwen
hebben daarvan handig gebruik
gemaakt en richtten zelfs hele rederijen
op met het uitsluitende doel de
kaapvaart te bedrijven. Dat ging dus
buiten de officiële marine om. Marine
vocht tegen Marine, de kaapvaarders
hadden hun eigen tegenstanders en
pikten ook zo af en toe een neutraal
schip mee, want wie controleerde dat?
Het moet soms verdacht veel hebben
geleken op de tegenwoordig bij de
gecontingenteerde visvangst
toegepaste praktijken! Prins Willem van
Oranje had er zelf eigenlijk de stoot toe
gegeven. Na de komst van Alva waren
velen de Nederlanden ontvlucht, vaak
met achterlating van alles wat zij
bezaten en in Engeland of Duitsland
moesten deze uitwijkelingen maar zien
hoe ze aan de kost kwamen.
Sommigen traden in vreemde
krijgsdienst, anderen sloten zich
aaneen en wisten schepen te
bemachtigen om daarmee op de
Noordzee en omgeving als piraten op
te treden. Prins Willem, die dringend
72