"Het Zeelandgevoel" (8) Het Westen, november Ook niet nieuw was mijn benauwdheid. "De zeelucht graaft', zeggen ze volgens Nescio in Veere: de zeelucht groef niet alleen in Japi's maag maar ook in mijn longen. En ik dronk niet voor zes anderen en zong nog geen couplet van het liedje van de Nancy brick. De Zeeuwse zeelucht zou nog vaak in mij graven. Het duurde tot 1976 voor ik weer in Zeeland kwam. In dat jaar leerde ik M. kennen, en een van haar eerste familieleden die ik ontmoette was grootmoeder W., Granny, die in Vlissingen woonde. Ons eerste gezamenlijke verblijf in Vlissingen was moeizaam: ik was ziek, daarvoor al. De zeelucht ging nog wat aan de gang, en in grote ademnood leerde ik op de fiets en in de auto Walcheren opnieuw en beter kennen. Van de natte en loodzware novemberklei op de akkers wist ik nog niet, ik maakte dankbaar kennis, ook met Domburg, Westkapelle. In Domburg kwam ik een paar maanden later weer terug om er Erich Arendt naar toe te brengen, de bejaarde reiziger, dichter en Pablo Neruda-vertaler uit Oost-Duitsland, van wie ik later een aantal van zijn indrukwekkende en moeilijke gedichten zou vertalen. Arendt, met een hart zo jong als het lijf van zijn vriendin H. en met een zeer Duitse biografie die bijna zo oud was als deze eeuw, debuteerde als dichter in het midden van de jaren twintig in het Berlijnse avantgardetijdschrift Der Sturm, werd communist, verliet Duitsland begin 1933 om er pas in 1950 - na een emigrantenomweg via de Spaanse Burgeroorlog, een Frans en een Caribisch interneringskamp en een negenjarig verblijf in Colombia - weer terug te keren. In de DDR werd Arendt een gevierd vertaler en dichter en in de laatste tien, vijftien jaar van zijn leven een voorbeeldfiguur voor een groot aantal jongere Oostduitse dichters. Naar Domburg wilde Arendt om een speciale reden: in zijn Sturm- tijd was hij een groot bewonderaar geworden van het werk van Jacoba van Heemskerck. Of hij iets van haar in Domburg terugvond betwijfel ik. Ik liet hem en H. achter in een hotelkamer met uitzicht op zee, een voorjaarsstorm joeg het zand door de kieren van de kozijnen. We kwamen vaak bij Granny in Vlissingen, die een grootmoeder was zoals ze hoort te zijn. Ze was het ook voor mij, die al lang geen grootouders meer had. Granny overleed in 1981 ver weg van huis, in de buurt van haar zoon en dochter in de Achterhoek, maar ze werd in Vlissingen begraven. Als ik het bij de begrafenis niet benauwd had, dan was dat omdat ik medicijnen slikte. Het was koud en nat die dag, de novemberklei glom weer. Na de dood van Granny kwamen we lang niet in Zeeland, en toen we er weer eens waren was ik ziek, letterlijk doodziek door een wat onvoorzichtige diagnose van een arts. We zaten in een huis bij Renesse, het was midden november 1987 en ik kon geen stap verzetten. Onze zoon zag een van zijn eerste zeeën en ik had geen adem genoeg om de lucht te gaan bekijken die vergeefs in mij zocht naar iets om te graven. Wat ik nog net kon was hangen boven een tafel met wat werk, boeken en tijdschriften, ook met een kaart van Zeeland. Ik speelde een spel dat ik ook graag met de Rand McNally Road Atlas van Noord-Amerika speel: mooie plaatsnamen zoeken. Boundary, Alaska. Poughkeepsie, Arkansas. Snoqualmie, Washington. Het land dat ik nu las was naast de deur en toch onbereikbaar, ver weg en toch dichtbij. Op die Zeeuwse kaart lagen in november 1987 namen voor de kust als Ooster Doodkist, Wester Doodkist. Terwijl ik in Renesse strandde op omineuze namen was mijn vader bezig zijn spulletjes te ordenen. Op de dinsdag na ons Zeeuwse lange weekeinde zette hij in zijn Kerkraadse kamer de foto's van zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen nog eens goed neer, ging in zijn stoel zitten en stierf. Een jaar later schreef ik - na een andere diagnose en een lange behandeling intussen genezen van zo goed als elke benauwdheid - binnen een paar dagen drie gedichten over mijn vader. In het eerste van die gedichten, die De Gids in 1989 publiceerde, kwam het een en ander van die dagen in Renesse terug: Bij Renesse Was mijn vader ooit in Zeeland? In november klei zover mijn long zijn hart reikt. Tot de duinen heeft het land geen naam, dan heet het Wester Doodkist, Ooster Doodkist. Voor mijn vader zijn er nog twee dagen. Tegenwoordig graaft de zeelucht niet meer in mij, behalve misschien om plaats te maken voor boterhammen en liedjes. Ik was intussen weer in Domburg, in Westkapelle, in Vlissingen, in Middelburg. Ik bekeek er hun andere helft, zocht het andere continent. In Aardenburg was ik nog steeds niet. 44

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1992 | | pagina 6