Grepen uit de geschiedenis van de schilderkunst in Zeeland (I)
uitschrijven, zoals Teylers Genootschap
in Haarlem dat deed, met belangrijk
resultaat.
Uiteraard kan wat ik me voorstel in het
Zeeuws Tijdschrift te schrijven over
Kunst in Zeeland uit de zestiende tot
de twintigste eeuw niet meer dan
"Grepen" zijn. Mogelijk kunnen ook
deze van nut zijn als bijdrage tot de
bouwstoffen voor het ideale toekomstige
boek.
Ik wil hier niet spreken van Zeeuwse
kunst, maar met voorzichtig voorbehoud
van kunst in Zeeland. Een aantal uit de
Zuidelijke Nederlanden afkomstige
schilders die in de zestiende eeuw in
Middelburg of Zierikzee gewerkt hadden
trokken na korter of langer tijd noord
of zuidwaarts weg, na min of meer
invloed op de autochtonen uitgeoefend
te hebben.
Schilderkunst in Zeeland
in de zestiende eeuw
I Jan Gossaert, genaamd Mabuse
In de zestiende eeuw valt geen specifiek
Zeeuwse uitingswijze in de beeldende
kunst (meer) aan te wijzen. In het
algemeen doet zich hier een Zuid
nederlandse (Vlaams-Brabantse)
invloed gelden. Door zijn ligging en
door de loop der historische en politieke
gebeurtenissen werd Zeeland het
gebied van wederkerige inwerking der
Vlaamse en Nederlandse kunst, waarbij
de stroming inwaarts de sterkste is.
Men zou het bij twee opeenvolgende
eeuw-wisselingen ook als het gewest
der overgangsmeesters kunnen
karakteriseren. Bij Jan Gossaert
genaamd Mabuse (zie hieronder) zien
we de kentering van Gothiek naar
Renaissance, bij Adriaen van de
Venne - ongeveer een eeuw later - van
de Vlaamse laat-maniëristische
uitingswijze naar het Noordnederlandse
realisme in landschap- en genre
schildering, zoals bij Ambrosius
Bosschaert en zijn kring in het
bloemstuk.
Jan Gossaert genaamd Mabuse7 is
de belangrijkste kunstenaar die in de
zestiende eeuw op Zeeuwse bodem
gewerkt heeft. Zijn werkzaamheid valt
in een tijd waarin het gemeenschaps
ideaal van de Kerk afbrokkelt.
De kunstenaar ziet niet meer uitsluitend
hemelwaarts. Hij ontdekt dat de aarde
schoon is en de individuele mens ook
belangrijk kan zijn. De ascese der
Primitieven en hun zin voor het statische
vinden geen weerklank meer bij de
jonge kunstenaars die de begeerte
hebben naar kennis en weten, die met
hun ontwaakte zinnen de wereld willen
ontdekken. Onder de jongere generatie
is een zucht naar het nieuwe, een hang
naar het uitheemse, een lust tot het
experiment die niet altijd tot gaaf
resultaat gedijen. Naast het religieuze
doet nu, mede onder Vlaamse invloed,
het mythologisch-heidense zijn intrede
in onze schilderkunst. We zien hierbij
hoe Gossaert tot uiterst knappe, maar
voor het hedendaags gevoel niet altijd
bevredigende schilderingen kwam.
Echter ook hoe hij door zijn belang
stelling voor de menselijke persoonlijk
heid, steunend op een uitzonderlijke
schilderbegaafdheid, scherp waar
nemend en streng weergevend,
prachtige karakteruitbeeldende
portretten heeft gemaakt.
De familie Gossaert stamt uit
Maubeuge in Henegouwen. Het is
echter mogelijk dat Jan niet daar maar
in Wijk bij Duurstede geboren is, waar
zijn vader van 1470 tot 1490 rent
meester was van bisschop David van
Bourgondië8. In 1503 werd Jan
Gossaert als meester ingeschreven in
het Gilde te Antwerpen. In 1508-1509
was hij met zijn beschermheer Philips
van Bourgondië, bastaardzoon van
Philips de Goede, in Italië, waar hij
voor zijn Maecenas antieke monu
menten natekende9. Philips was op
kunstterrein ter zake kundig, hij had in
zijn jeugd de schilder- en goudsmids
kunst beoefend en sprak in Italië als
een boek (van Vitruvius) tot paus Julius
II over fundamenten, kolommen,
proporties, symmetrie en dies meer.
Na 1509 verbleef hij meestal op het
slot Suytborg (Souburg, bij Vlissingen),
volgens zijn hofhumanist en biograaf
Geldenhouwer Noviomagus te midden
van bouwmeesters, beeldhouwers en
schilders10. Mabuse en Jacopo de
Barbari worden als de voornaamsten
genoemd.
De omstandigheid dat Gossaert een
op eigen waarneming gegronde kennis
van de klassieke kunst bezat bracht
hem in aanzien bij zijn kunstbroeders
en in de gunst der humanistische
bastaarden van Bourgondië. Hij bezat
vele eigenschappen die hem tot hof
schilder bij uitnemendheid beschikten:
behalve kennis der klassieke cultuur
door eigen waarneming, was hij een
virtuoos penseelvoerder, brenger van
nieuwigheden (meer naar het gegeven
dan naar de uitvoering), man van groot
assimilatievermogen en een geboren
portrettist. Hij deinst voor geen moeilijke
opgave terug, integendeel, hij zoekt
steeds nieuwe, speelt ermee, wil
schitteren met zijn duivelskunstenarij
en dit verzekert hem een plaats onder
de menselijke preciosa, de singuliere
personagiën waarmee de Bourgondiërs
zich graag omringden.
Op het eerste gezicht lijkt Jan
Gossaert nauwkeurig te passen in een
ordelijk geschapen kunstgeschiedenis
waar het al zijn tijd en plaats heeft.
Hij is omstreeks 1475 geboren, wordt
1503 als Jennijn van Henegouwen in
de Antwerpse gildelijsten als meester
ingeschreven, 1508 trekt hij met zijn
beschermheer naar Italië, doet daar als
het ware practicum Renaissance:
bestudeert klassieke kunst op eigen
terrein en keert dan als de eerste
Nederlandse renaissance-schilder
naar deze landen terug. Zo eenvoudig
is Mabuse evenwel niet in te delen.
In de kunstliteratuur noemt de een hem
renaissance-schilder, maar neen zegt
een ander met enig recht hij is de laatste
der Primitieven, en voorts blijkt de
nomenclatuur van de kunstgeschiede
nis nauwelijks toereikend om hem te
kenschetsen. Ziende uit verschillende
gezichtshoek noemt men hem humanist,
maniërist, romanist, renaissancist,
Primitief, barokkunstenaar en praebarok
(al deze termen blijken niet waterdicht
te zijn). In het volstrekte heeft hier geen
enkele indeler gelijk, betrekkelijkerwijze
hebben ze het allen, enigszins:
Gossaert was een eclectische geest
die uit veler bronnen water putte.
Zijn werk wortelt nog in de gothiek, hij
lijid meer erfgenaam dan erflater.
Uiterlijk komt hij de bijna-volmaaktheid
der Van Eycks nabij, maar de geest is
anders: de techniek om de techniek.
Hij moet een tekort aan scheppende
fantasie gehad hebben. Vluchtte hij
daarom in het technische en het
experiment? Zo leek hij wel voorbe
schikt voor het opkomend maniërisme11.
Een gevaarlijke term, hier niet gebruikt
in de betekenis door de Weense
School van Dvorak eraan gegeven:
een Europese beweging met een
diepere achtergrond, maar in een
beperktere oudere zin: het voortwerken
met overgeleverde ontleende vormen
waarin de spanning ontbreekt, in plaats
46